TEN OORLOG! EUROPESE OORLOGEN 1789-1919. OORLOG ALS MAATSCHAPPELIJK FENOMEEN
Geplaatst op
28 april 2009
door
Commissie stofomschrijving VGN
Het examenonderwerp geschiedenis voor 2008 en 2009 voor havo en vwo bestaat uit twee onderwerpen: Ten Oorlog! en Dynamiek en stagnatie in de Republiek. Hier de stofomschrijving voor Ten Oorlog!
Hier vind je beide stofomschrijvingen in een pdf document, inclusief jaartallenlijst en literatuurverwijzingen.
Historisch kader
1700-1800
Tijdens de achttiende eeuw werd er door verlichte filosofen een nieuwe, rationele denkwijze toegepast op alle terreinen van de samenleving. Zij leverden kritiek op het absolutisme en de standenmaatschappij. In plaats daarvan werd geijverd voor volkssoevereiniteit, gelijkheid voor de wet en vrijheid op economisch en godsdienstig gebied.
Tijdens de achttiende eeuw werd er door verlichte filosofen een nieuwe, rationele denkwijze toegepast op alle terreinen van de samenleving. Zij leverden kritiek op het absolutisme en de standenmaatschappij. In plaats daarvan werd geijverd voor volkssoevereiniteit, gelijkheid voor de wet en vrijheid op economisch en godsdienstig gebied.
In een aantal landen namen verlichte despoten op beperkte schaal verlichtingsidealen over.
Daarnaast hadden de nieuwe denkbeelden invloed op het ontstaan van democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
1800-1900
De Industriële Revolutie begon in Engeland in de tweede helft van de achttiende eeuw. In de loop van de negentiende eeuw vond in de westerse wereld de overgang plaats naar een industriële samenleving. Dit leidde tot diepgaande veranderingen op tal van gebieden.
Er ontstond geleidelijk een klassensamenleving met vaak grote onderlinge tegenstellingen.
De veranderingen uitten zich op politiek gebied door de toename van het verzet van de burgerij tegen de macht van de vorst. Door de opkomst van het liberalisme en het nationalisme vonden in een aantal Europese landen revoluties plaats in 1830 en 1848. In grondwetten werd de macht van het parlement versterkt. Er voltrok zich geleidelijk een nog beperkt democratiseringsproces onder leiding van liberale partijen. Andere politieke groeperingen gingen zich organiseren zoals de confessionelen en de socialisten. De opkomst van socialistische groeperingen versterkte de discussie over de sociale kwestie.
De politieke bewustwording stimuleerde het nationalisme in veel landen. In de verdeelde landen Duitsland en Italië leidde het nationalisme tot eenwording, terwijl het in multinationale staten een ontbindende kracht was.
Het ontstaan van de industriële samenleving zorgde voor een toenemende behoefte aan grondstoffen en afzetmarkten. Dit stimuleerde het imperialisme. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond er tussen West-Europese staten een wedloop om koloniale gebiedsuitbreiding. Imperialisme, nationalisme, militarisme en wapenwedloop zorgden voor steeds grotere tegenstellingen tussen de Europese staten.
De nieuwe industriële samenleving veranderde geleidelijk de positie van de vrouw. Vrouwen gingen strijden voor een meer gelijkwaardige positie in de maatschappij. Voor vrouwen uit de gegoede milieus en middenklassen ontstonden er nieuwe mogelijkheden door uitbreiding van het onderwijs en het ontstaan van geschikt geachte beroepen. De opkomst van de moderne massamaatschappij zorgde voor een geleidelijk stijgende welvaart, opleidingsniveau en een bredere verspreiding van informatie.
1900-1930
De toenemende spanningen tussen de Europese mogendheden mondden uit in de Eerste Wereldoorlog. De schaalvergroting in de economie en de industrie zorgde voor een spectaculaire ontwikkeling van de geweldsmiddelen tijdens deze oorlog.
Het verloop en de afloop van de oorlog had grote invloed op de kaart van Europa en de internationale machtsverhoudingen. Grote rijken stortten ineen, vorsten werden van de troon gestoten en nieuwe staten werden gesticht. Dit bood kansen voor nieuwe ideologieën zoals het communisme, fascisme en wat later het nationaal-socialisme. De Russische revolutie in 1917 verschafte het communisme een internationale machtsbasis. De Eerste Wereldoorlog tastte het Eurocentrisch wereldbeeld aan. De Verenigde Staten speelden voor het eerst internationaal een rol van betekenis. De oorlog vormde een katalysator voor de democratisering en het feminisme. De in 1919 opgerichte Volkenbond wilde functioneren als internationale vredesorganisatie. Daarvoor had de organisatie te weinig macht. In de jaren twintig was er sprake van opkomst van nieuwe industrieën en massaconsumptie. Het optimisme dat hierdoor ontstond werd wreed verstoord door het uitbreken van de wereldcrisis.
1. De Napoleontische oorlogen
1.1 Aanleiding en oorzaken van de coalitieoorlogen tegen Frankrijk
De Franse Revolutie bracht Frankrijk in oorlog met de andere Europese mogendheden. De ideeën over invloed van burgers op de regering trokken in de Europese landen overal bewonderaars. Vorsten voelden zich onder druk gezet. Europees overleg over de situatie in Frankrijk en de druk van de émigrés zorgden in revolutionair Frankrijk voor toenemende spanning. In april 1792 verklaarde Frankrijk de oorlog aan Oostenrijk, dat gesteund werd door Pruisen. Dit werd de eerste van de zeven Coalitieoorlogen (1792-1815) die door revolutionair en Napoleontisch Frankrijk in wisselende intensiteit zijn gevoerd tegen wisselende coalities van tegenstanders. Deze eerste oorlog verliep niet goed voor de Fransen. De revolutie radicaliseerde, in de zomer van dit jaar werd de afgezette koning gevangen gezet op beschuldiging van verraad. De Nationale Vergadering veroordeelde hem daarna ter dood.
De Franse Revolutie bracht Frankrijk in oorlog met de andere Europese mogendheden. De ideeën over invloed van burgers op de regering trokken in de Europese landen overal bewonderaars. Vorsten voelden zich onder druk gezet. Europees overleg over de situatie in Frankrijk en de druk van de émigrés zorgden in revolutionair Frankrijk voor toenemende spanning. In april 1792 verklaarde Frankrijk de oorlog aan Oostenrijk, dat gesteund werd door Pruisen. Dit werd de eerste van de zeven Coalitieoorlogen (1792-1815) die door revolutionair en Napoleontisch Frankrijk in wisselende intensiteit zijn gevoerd tegen wisselende coalities van tegenstanders. Deze eerste oorlog verliep niet goed voor de Fransen. De revolutie radicaliseerde, in de zomer van dit jaar werd de afgezette koning gevangen gezet op beschuldiging van verraad. De Nationale Vergadering veroordeelde hem daarna ter dood.
Al in deze Coalitieoorlog tegen Oostenrijk worden de Franse revolutionaire legers gekenmerkt door idealisme en nationalisme.
1.2 Verloop van de oorlogen
Aanvankelijk behaalde Frankrijk successen in de oorlogen tegen de verschillende coalities. Het oorlogsterrein verplaatste zich in deze oorlogen door geheel Europa. De landing van Napoleon in Egypte in 1798 in een poging om de Engelse route naar de Indiase kolonie af te snijden bracht de oorlog ook buiten de Europese grenzen.Ter zee bleef de Engelse vloot oppermachtig.
Nadat Napoleon in Frankrijk de macht greep en zich in 1804 tot keizer kroonde, domineerde hij de politieke situatie in Europa. In verschillende oorlogen tegen wisselende coalities wist hij op het Europese continent de macht van Frankrijk te versterken. In de bezette gebieden werd het gedachtegoed van de revolutie via wetgeving opgelegd. Het huwelijk dat Napoleon sloot met een dochter van de Oostenrijkse keizer in 1810 bleek geen vrede te brengen tussen Frankrijk en de overige Europese staten.
De grote ommekeer voor Napoleon kwam met de mislukking van de veldtocht tegen Rusland in 1812. Deze nederlaag versterkte samen met de uitputting van Frankrijk en Engelse successen het verzet in Europa tegen de Franse overheersing. Een nieuwe coalitie van staten versloeg met een gecoördineerd optreden een Frans leger in de Volkerenslag bij Leipzig in 1813. In het daaropvolgend voorjaar bezetten de coalitiepartners de Franse hoofdstad Parijs. Napoleon werd afgezet en verbannen naar het eiland Elba. Een korte opleving van Frans enthousiasme voor hun keizer in de 'honderd dagen' eindigde na de Slag bij Waterloo in 1815, waarin de coalitiepartners samenwerkten, met de verbanning van Napoleon naar het Engelse St.-Helena.
1.3 Oorlogvoering
Nadat koning Lodewijk XVI was terechtgesteld verlieten veel adellijke Franse officieren hun land en het leger. De verzwakking van vooral de onderdelen cavalerie en infanterie legden in het Franse leger een accent op het relatief moderne, door niet-adellijke officieren geleide wapen van de artillerie. De dreigende overwinning van de eerste coalitie tegen het revolutionaire Frankrijk leidde tot de invoering van de dienstplicht voor mannen. Daarmee kreeg Frankrijk het grootste leger van Europa, met ongeveer een miljoen soldaten. Dit leger werd onder de controle gebracht van politieke commissarissen. Wetenschappers werden aan het werk gezet om de bewapening te verbeteren, het leger te reorganiseren en strategieën te vernieuwen. Onder Napoleon werd het een vast onderdeel van de strategie om met hevige artilleriebeschietingen het leger van de tegenstander te vernietigen.
De traditioneel opererende legers van Frankrijks tegenstanders bleken hiertegen niet opgewassen. Toch duurde het nog geruime tijd voordat Franse en Napoleontische legerhervormingen door de tegenstanders werden ingevoerd. In 1808 accepteerde Oostenrijk de algemene dienstplicht. Pruisen reorganiseerde het bestuur in datzelfde jaar met het invoeren van vakministeries, waaronder het ministerie van Oorlog. In 1814 werd ook daar de algemene dienstplicht ingevoerd en werden reserveonderdelen voor het leger opgezet door de invoering van een verkorte dienstplicht bij eerste opkomst.
1.4 Economie en oorlog
De oorlogen die gevoerd werden in de periode rond 1800 waren oorlogen waarin legers tegenover elkaar stonden. De grootschaligheid, lange duur en de gehanteerde tactieken van deze oorlogen hadden invloed op de economische situatie in de betrokken landen.
De invoering van de algemene dienstplicht voor mannen leverde Frankrijk weliswaar de grootste legers op, maar leidde ook tot het verlies van arbeidskrachten in landbouw en nijverheid. Tussen 1806 en 1812 werden in Frankrijk 1.3 miljoen soldaten opgeroepen.
De belastingdruk steeg in alle oorlogvoerende en de bezette landen. De invoering van de zelfbevoorrading van het leger, door vorderingen in de bezette gebieden, leidde tot een zware belasting en op den duur verarming voor de burgerbevolking. De uitrusting, het transport en de verzorging van de legers bleven zwak. De regeringen rekenden dit niet tot hun taak en lieten deze zaken in handen van particuliere ondernemers.
Met de invoering van het Continentaal Stelsel (1806) begon Napoleon een economische oorlog tegen Engeland. Door deze vijand af te snijden van zijn Europees afzetgebied wilde Napoleon Engeland tot vrede dwingen. Het stelsel functioneerde niet. De Engelse economie richtte zich in deze periode meer op de koloniën. Het koloniale rijk werd versterkt en uitgebreid in Afrika en Azië met veroveringen ten koste van het koloniaal bezit van de door Frankrijk bezette staten.
1.5 Soldaten in de oorlog
De oorlogen in de periode van de Franse revolutie en Napoleon kenmerkten zich door grote veldslagen. Het gebruik van artillerie in deze veldslagen veroorzaakte grote aantallen gewonden. De medische zorg voor deze soldaten was minimaal.
Soldaten raakten uitgeput doordat zij vaak grote afstanden marcherend en met volledige bepakking aflegden. De legers moesten 'leven van het land', hetgeen niet altijd mogelijk was. De voedselvoorziening was dan niet voldoende, weersomstandigheden hadden een grote invloed. Een voorbeeld is de decimering van de Grande Armée op de terugtocht na de brand van Moskou in 1812.
1.6 Burgers en oorlog
De lange periode van oorlog in Europa na de Franse revolutie had invloed op het dagelijks bestaan. Al vanaf de eerste Coalitieoorlog werd door de Franse regeringen de gehele maatschappij ingezet ten dienste van de oorlog. Wetenschappers kregen opdracht om het leger te moderniseren. Meer belasting moest door de bevolking worden opgebracht om de oorlogen te kunnen betalen. Evenals in Frankrijk werd in de bezette en ingelijfde gebieden de dienstplicht ingevoerd. De opgelegde hervormingen van wetgeving en bestuur werden niet altijd met enthousiasme ontvangen. Actief en passief verzet tegen Napoleon kwam in meerdere landen voor.
De oorlogen en invoering van het Continentaal Stelsel tegen Engeland leidden tot tekorten aan koloniale producten op het Europese vasteland. Smokkelarij voorzag in een deel van de behoeften, maar kon de tekorten niet opheffen. In de gebieden waar de legers door trokken waren de vorderingen een zware last voor de bevolking. De invoering van de dienstplicht en verhoging van de belastingdruk waren maatregelen die ook Frankrijks tegenstanders namen om de last van de oorlogen te kunnen dragen. Economische achteruitgang raakte uiteindelijk de hele bevolking.
1.7 Pers en propaganda
Propagandisten roemden de zegeningen van de revolutie en verheerlijkten Napoleon. Drukpers, muziek, schilderkunst en beeldhouwkunst werden door (Fransgezinde) bestuurders ingezet om burgers te beïnvloeden. In de bezette gebieden vonden de Franse revolutionaire ideeën bij verschillende groepen weerklank. Daar bleek echter dat na verloop van enige tijd niet alle volken de Franse liberaliseringen en hervormingen waardeerden, ondanks de propagandamiddelen die werden ingezet. Tegenstanders van Napoleon maakten gebruik van dezelfde propagandamiddelen om hun afkeer van de revolutionaire ideeën, de dienstplicht, de belastingdruk en de Franse macht duidelijk te maken.
1.8 Gevolgen van de oorlog
Na de overwinning op Napoleon startten de Europese mogendheden in 1814 overleg in het zgn. Wener Congres. Dat eindigde in juni 1815 met de slotakte waarin ter beteugeling van het gevaarlijk geachte Frankrijk een nieuw Europees machtsevenwicht werd nagestreefd. Dat leidde tot het herstel van oude en de vorming van nieuwe staten.
Engeland, Rusland, Oostenrijk en Pruisen profiteerden het meest. In Frankrijk werden de Bourbons in hun koningschap hersteld. Door Napoleon bezette gebieden werden weer losgemaakt van Frankrijk. In Duitsland werd de Duitse Bond opgericht (1815-1866), dit politieke bondgenootschap kreeg een economische tegenhanger met het Tolverbond dat in 1834 werd gesloten en steeds verder werd vergroot. Aan de Franse noordgrens werden België en Nederland samengevoegd tot één staat die bovendien in personele unie werd verenigd met het groothertogdom Luxemburg.
Een tijdvak van restauratie begon. Ook in militair opzicht werd voor een deel weer teruggegrepen op de prenapoleontische legerorganisatie. Legers werden weer gevormd met huursoldaten en de functie van het leger veranderde in een meer intern gerichte macht in de handen van de vorst om de bevolking in bedwang te houden.
De Russische tsaar Alexander I richtte in 1815 met de Heilige Alliantie, later Grote Alliantie, een verbond van vorsten op. Op basis van het christendom gaven zij zichzelf het recht om op te treden tegen nationalistische en liberale onrust. Deze eerste 'vredesorganisatie' werd een machtsinstrument voor de Oostenrijkse regeringsleider von Metternich. Europa werd gezien als een 'concert van staten'. Europese crises werden met ministersconferenties besproken en in internationale samenwerking in bedwang gehouden. In de meeste Europese staten ontstonden aanvankelijk politiek conservatieve en economisch (gematigd) liberale regimes. Deze kregen op politiek vlak steeds meer te maken met nationalistische en liberale bewegingen.
2. De Krimoorlog
2.1 Aanleiding en oorzaken van de Krimoorlog
In de decennia na het Wener Congres ontstond in Europa een politieke balans die tussen 1830 en 1840 steeds duidelijker werd. In het westen bevonden zich de liberale staten Frankrijk en Groot-Brittannië en in Midden- en Oost-Europa vormden de staten Pruisen, Oostenrijk en Rusland een conservatief blok. Rusland speelde daarin een hoofdrol; het was politiek machtig en leider in de Grote Alliantie.
In de decennia na het Wener Congres ontstond in Europa een politieke balans die tussen 1830 en 1840 steeds duidelijker werd. In het westen bevonden zich de liberale staten Frankrijk en Groot-Brittannië en in Midden- en Oost-Europa vormden de staten Pruisen, Oostenrijk en Rusland een conservatief blok. Rusland speelde daarin een hoofdrol; het was politiek machtig en leider in de Grote Alliantie.
Het tsarenrijk bleef echter achter bij de economische ontwikkeling van de andere Europese grootmachten. Industrialisatie en de aanleg van spoorwegen kwamen moeizaam op gang. Toch verwierf het in die jaren toenemende macht in het zuidwesten aan de Zwarte Zee en in het Kaukasisch gebied. Daarmee kwam Rusland op gespannen voet met het Turkse Rijk.
De Krimoorlog brak uit in 1853 nadat spanningen tussen de Turkse sultan en de Russische tsaar waren ontstaan over de bescherming van de (orthodoxe) christenen in het Osmaanse rijk en het beschermheerschap over de heilige plaatsen in Jeruzalem. Een Russisch ultimatum over toekenning van beschermingsrechten werd door de sultan afgewezen. Turkije had de steun van Groot-Brittannië en Frankrijk. Frankrijk was een belangrijk handelspartner en financier voor het Turkse Rijk. De Franse keizer Napoleon III zag zichzelf als beschermer voor de (rooms-katholieke) christenen in het Turkse rijk en wilde zijn invloed in de Levant behouden. Ook Groot-Brittannië was erop gebrand de Russische macht in het oosten van de Middellandse Zee binnen de perken te houden. Imperialistische drijfveren speelden bij de drie Europese machten een rol in hun politieke koers.
2.2 Verloop van de oorlog
De oorlog begon in 1853 met de Russische bezetting van de grensgebieden met het Turkse Rijk aan de Donau, waar het na de Napoleontische tijd invloed had uitgeoefend. Deze Russische expansie leidde tot een Turkse oorlogsverklaring aan Rusland. Turkije kreeg steun van Frankrijk en Groot-Brittannië. In het voorjaar van 1854 is een grote Europese oorlog een feit.
Hoewel er direct overleg plaatsvond werd een diplomatieke oplossing niet bereikt. In de Krimoorlog werd zowel op zee en te land gevochten. Rusland werd geconfronteerd met zeeblokkades in het noorden en het zuiden. Een geallieerde Frans-Britse landing op de Krim maakte dat gebied tot het belangrijkste strijdtoneel. De gevechtshandelingen in deze oorlog bestonden uit enkele veldslagen en de belegering van de Russische marinehaven Sebastopol. Dit speelde zich af tussen september 1854 en november 1855.
2.3 Oorlogvoering
Groot-Brittannië maakte gebruik van zijn maritieme macht om de Russische havens aan de Oostzee en de Zwarte Zee te blokkeren. In het begin van de oorlog versloeg Rusland de Turkse vloot en bezette gebieden aan de noordzijde van de Donau. Dat betekende voor Rusland een westwaartse gebiedsuitbreiding. Deze machtsuitbreiding werd in 1854 alweer ongedaan gemaakt omdat Oostenrijk, zonder oorlogsverklaring, de Russen tot terugtrekking dwong en zelf de controle over dit gebied overnam.
De Fransen en Britten landden met een invasieleger op de Krim. Veldslagen leverden geen winnaar op, zodat deze geallieerden besloten tot belegering van de Russische marinehaven Sebastopol. Bijna een jaar verbleven Franse en Britse legers in loopgraven voor de stad.
2.4 Economie en oorlog
De Krimoorlog duurde niet lang. Groot-Brittannië en Frankrijk waren in staat om in korte tijd een leger op de been te brengen en te financieren. Beide staten hadden economische motieven om in deze oorlog partij te kiezen voor het Turkse Rijk. Russische machtsuitbreiding in het Zwarte Zeegebied zou de toegang tot de koloniën in gevaar kunnen brengen. Frankrijk, waar al plannen bestonden voor het graven van het Suezkanaal, vreesde voor de positie als belangrijk handelspartner van het Turkse Rijk. De korte duur van deze oorlog betekende geen zware economische belasting voor de oorlogvoerende staten, de zwakke positie van het
Turkse Rijk werd overduidelijk.
2.5 Soldaten in de oorlog
De omstandigheden in het Engelse leger waren slecht. Gebrekkige verzorging, slechte bevoorrading, kou en een cholera-epidemie kostten veel soldaten op de Krim het leven. Tot aan het einde van de negentiende eeuw was dit een algemeen verschijnsel. In een oorlog verloren meer mensen hun leven als gevolg van epidemieën dan als direct gevolg van oorlogshandelingen.
In het leger bestond, met name bij de Britten, een groot verschil tussen de omstandigheden waarin de soldaten en waarin het officierskorps verkeerde. Officieren konden in adellijke stijl jachtpartijen en diners organiseren, de Britse soldaten hadden gebrek aan alles. In het Franse leger waren de omstandigheden voor de soldaten gunstiger dan bij de Engelsen.
De medische voorzieningen voor de soldaten hadden niet geprofiteerd van de reorganisatie van de gezondheidszorg die in de burgermaatschappij op gang was gekomen. Dit gold zeker voor het Britse leger.
Nadat de slechte medische verzorging door krantenberichten in Groot-Brittannië bekend werd en tot protesten leidde, reorganiseerde Florence Nightingale op uitnodiging van het ministerie van oorlog de medische zorg voor de soldaten. Vooral door te zorgen voor hygiëne en verbetering van de omstandigheden bereikte zij een grote vooruitgang voor de soldaten. Haar aanpak stond in het teken van de medische discussies in die tijd. In Groot-Brittannië werd door Florence Nightingale een verpleegstersopleiding gestart en er werd een Medical Army School opgericht. Zij vond met vele, soms pacifistische, medestanders dat het leger zelf zijn soldaten moest verzorgen en medische bijstand moest verlenen. Dat idee werd niet in elke Europese staat geaccepteerd. Een discussie over regels voor oorlogvoering en de effecten daarvan op het leven van soldaten en burgers ontstond. Al snel werd geconstateerd dat betere zorg voor gewonde dienstplichtige soldaten een gunstig effect had op de publieke opinie.
2.6 Burgers en oorlog
In Frankrijk was het enthousiasme voor deelname aan de oorlog bij de bevolking niet groot, maar Napoleon III achtte zijn belangen in het Middellandse Zeegebied bedreigd. Keizerlijke plannen overwonnen de burgerlijke aarzeling tegen deze oorlog. In Rusland was het streven van tsaar Nicolaas I naar een positie als beschermheer van de christenen in het Turkse Rijk een belangrijk motief om ten oorlog te trekken. Gebruik van nieuwe communicatiemiddelen maakte het voor vorsten mogelijk zich actiever met de feitelijke oorlogvoering te bemoeien dan voorheen.
Groot-Brittannië achtte zijn koloniale belangen bedreigd door de Russische expansie. In deze staat werd de oorlog aanvankelijk gesteund door de bevolking, later niet meer.
Het optreden van Florence Nightingale gaf een impuls aan de opkomende vrouwenbeweging in Groot-Brittannië. Vrouwenarbeid in de medische zorg en onderwijs voor meisjes werden mede door de Krimoorlog in de klasse van de burgerij meer en meer geaccepteerd.
2.7 Pers en propaganda
In de Engelse pers werd Rusland afgeschilderd als een bolwerk van reactie en conservatisme, maar Frankrijk en Groot-Brittannië als verdedigers van het liberale gedachtegoed.
De nationalistische steun voor deze oorlog in deze eerste alliantie met Frankrijk sinds de Napoleontisch periode nam echter af toen oorlogscorrespondenten per telegraaf in korte tijd berichtten over de wantoestanden in de loopgraven van Sebastopol. Artikelen in de kranten kregen voor het eerst door fotografie extra kracht. De Britse krant 'The Times' kan beschouwd worden als de eerste krant waarvan een oorlogscorrespondent de gruwelen van de oorlog onverbloemd beschreef. Fotografie ondersteunde de berichtgeving. In Groot-Brittannië werd in 1856 militaire censuur ingesteld om de verslaggeving over de oorlog te controleren.
2.8 Gevolgen van de oorlog
De feitelijke oorlogshandelingen vonden plaats tussen september 1854 en november 1855. In 1855 werd door onder meer een troonswisseling in Rusland een Frans vredesinitiatief succesvol. Napoleon III slaagde erin de partijen in Parijs aan tafel te krijgen en in 1856 werd daar de vrede gesloten. Door de overwinning op Rusland werd Frankrijk op het Europese continent de sterkste macht. De Britse zeemacht strekte zich na de Krimoorlog ook uit tot de Zwarte Zee. De Britse regering erkende de noodzaak tot legerhervorming.
Rusland verloor met deze vrede zijn op militaire kracht gebaseerde machtspositie in Europa. In deze oorlog bleek het weinig mobiele leger technisch ondermaats, slecht uitgerust en slecht georganiseerd. Tussen Rusland en Oostenrijk werd het conservatief verbond verbroken; beide staten hadden tegenstrijdige belangen op de Balkan.
Het zwakke Turkse rijk was na deze oorlog meer en meer afhankelijk van de Europese grote mogendheden. Het gold nadien als de 'zieke man van Europa'. In leidende Turkse kringen werd de discussie over hervorming van het bestuur en het land of de terugkeer naar een zuiver islamitisch bewind aangewakkerd.
3. De Frans-Duitse oorlog 1870-1871
3.1 Aanleiding en oorzaken van de Frans-Duitse oorlog
In de jaren vijftig van de negentiende eeuw was Frankrijk onder keizer Napoleon III de leidende mogendheid op het Europese vasteland geworden. Zijn ideaal was de totstandkoming van een soort 'Verenigde Staten van Europa ' onder Franse leiding met het herbouwde Parijs als stralend middelpunt. Om dit te bereiken streefde hij naar de totstandkoming van natiestaten ten koste van grote multinationale rijken. Aanvankelijk was hij succesvol. In de jaren zestig nam de populariteit van zijn autoritaire bestuur snel af. De bevolking raakte teleurgesteld in de buitenlandse politiek. Vooral de bourgeoisie, in de jaren vijftig de steunpilaar van het regime, verloor steeds meer vertrouwen in de regering. Napoleon III hoopte door internationaal succes het tij te keren.
In de jaren vijftig van de negentiende eeuw was Frankrijk onder keizer Napoleon III de leidende mogendheid op het Europese vasteland geworden. Zijn ideaal was de totstandkoming van een soort 'Verenigde Staten van Europa ' onder Franse leiding met het herbouwde Parijs als stralend middelpunt. Om dit te bereiken streefde hij naar de totstandkoming van natiestaten ten koste van grote multinationale rijken. Aanvankelijk was hij succesvol. In de jaren zestig nam de populariteit van zijn autoritaire bestuur snel af. De bevolking raakte teleurgesteld in de buitenlandse politiek. Vooral de bourgeoisie, in de jaren vijftig de steunpilaar van het regime, verloor steeds meer vertrouwen in de regering. Napoleon III hoopte door internationaal succes het tij te keren.
De Pruisische koning Wilhelm I streefde naar Duitse eenwording onder leiding van Pruisen. Daarom vond hij legerhervorming noodzakelijk. Toen de volksvertegenwoordiging, met een liberale meerderheid, de voorstellen daartoe gedeeltelijk blokkeerde, benoemde hij Bismarck tot kanselier. Deze voerde de plannen tegen de wil van het parlement door. In snel tempo werd onder leiding van de centrale staf het leger hervormd. De snelle Pruisische overwinningen in de oorlogen met Denemarken en Oostenrijk zorgden voor grotere maatschappelijke waardering. De Noord-Duitse Bond onder leiding van Pruisen kwam tot stand, nu de Duitse Bond had opgehouden te bestaan.
Napoleon III vond de ontwikkelingen zeer bedreigend voor het Europese machtsevenwicht. Hij verlangde compensatie vanwege zijn neutrale opstelling tijdens de door Pruisen gevoerde oorlogen. Bismarck deed echter geen enkele toezegging. In 1870 werd de Pruisische opstelling bij de kwestie van de Spaanse troonopvolging de aanleiding voor de Franse oorlogsverklaring. De drie Zuid-Duitse staten Beieren, Baden en Württemberg kozen de kant van Pruisen. Hierdoor kwam de oorlog in het teken te staan van de Duitse eenheid.
3.2 Verloop van de Frans-Duitse oorlog
De oorlogsverklaring in 1870 was voorafgegaan door grote demonstraties voor de oorlog. Ook de bevolking van Pruisen begroette de oorlog met enthousiasme. In de beginfase was deze voor Pruisen uiterst succesvol. Het gemoderniseerde Pruisische leger trok, gesteund door de drie Zuid-Duitse staten, Elzas-Lotharingen binnen. Van meet af aan was de Franse organisatie gebrekkig. De mobilisatie van het Franse leger werd een fiasco. De grote mogendheden hielden zich neutraal. Na enkele Duitse overwinningen viel de voorlopige beslissing bij Sedan, waar een deel van het Franse leger moest capituleren en keizer Napoleon III gevangen werd genomen. In Parijs kwam onder druk van de woedende burgerij een voorlopige regering tot stand, die de Derde Republiek uitriep. Deze 'regering van nationale verdediging ' besloot de oorlog voort te zetten. Het karakter van de strijd veranderde hierdoor volledig. Om Parijs ontstond een belegeringsoorlog. Daarnaast moesten de Duitse legers het opnemen tegen de telkens opnieuw geformeerde Franse legers en ontstond er een heftige guerrillastrijd door aanvallen van de francs-tireurs. Deze gewapende burgers bestreden de Duitse vijand terwijl zij niet onder een militair commando vielen. In Parijs sloten tienduizenden zich aan bij de Nationale Garde en zij verkregen zodoende wapens om de stad te verdedigen. Bismarck besloot de stad te bombarderen. In januari 1871 werd in Versailles het Duitse Keizerrijk onder leiding van Wilhelm I uitgeroepen. Kort daarna gaf de Franse regering, gedwongen door de hongersnood in Parijs, de strijd op. De Duitsers stelden bij de vrede van Frankfurt harde eisen: de overdracht van Elzas en een deel van Lotharingen en een forse schadevergoeding.
3.3 Oorlogvoering
De Pruisische legerhervorming was gericht op versterking van de aanvalskracht van het leger. Er kwam een driejarige dienstplicht voor de gehele volwassen mannelijke bevolking. Tevens werden er nieuwe regimenten opgericht en nieuwe wapens ontwikkeld. De plannen behelsden ook aanleg van wegen en spoorwegen en gebruikmaking van telegrafie.
In 1867 begon Frankrijk, in navolging van Pruisen aan de hervorming van het leger. Het Franse leger bestond tot dan toe uit beroepsmilitairen. Maar Napoleon III, die gedwongen werd tot liberalisering van zijn bestuur, kreeg onvoldoende financiële middelen voor legerhervorming en uitbreiding. De Fransen beschikten niet over een strategisch plan voor een oorlog met Duitsland. Men vestigde vooral zijn hoop op de ruimere ervaring van de beroepsmilitairen en op nieuwe wapens.
Tijdens de oorlog bleek dat het Pruisische leger door de offensieve strategie niet voorbereid was op een belegerings- en guerrillaoorlog. In deze situatie nam Bismarck, gesteund door Wilhelm I, de regie over van de generale legerstaf. Uit angst voor groei van het Franse nationale verzet en buitenlandse inmenging besloot hij tot artilleriebombardementen op Parijs, die de oorlog snel moesten beëindigen.
3.4 Economie en oorlog
Vanaf 1850 vond in Pruisen een snelle industrialisatie en economische groei plaats. Ook Frankrijk beleefde in die periode een economische vooruitgang. Dit maakte extra investeringen in het leger mogelijk. Dat dit in Frankrijk in mindere mate gebeurde, had vooral politieke achtergronden. Tijdens de oorlog werd de handel in beide landen belemmerd door het gebruik van wegen en spoorwegen voor de oorlog. De Franse economie leed schade door de oorlogsomstandigheden in en rond Parijs en de bezetting van delen van Frankrijk. De blokkade van de zeehavens door de Franse marine in de eerste maand van de oorlog leverde geringe schade op voor de Pruisische economie. Maar door de relatief korte duur van de oorlog bleef de invloed op de economie van beide landen beperkt.
De overwinning en de eenwording zorgden voor een krachtige impuls voor de Duitse economie. Ook de Franse economie herstelde zich snel na de oorlog. De Franse regering kon het door Duitsland opgelegde schadebedrag snel terugbetalen.
3.5 Soldaten in de oorlog.
Nieuwe wapens maakten de oorlog gruwelijk en zorgden voor duizenden slachtoffers.
Tijdens de veldslagen, in de eerste fase van de oorlog, werd dit door de Duitse legerleiding geaccepteerd. Toen de strijd echter van karakter veranderde, wilde de generale staf het aantal militaire slachtoffers beperken. De Pruisische regering koos echter om politieke redenen voor een snelle afloop van de strijd. Verliezen aan soldaten werden aan dit doel ondergeschikt gemaakt. Tijdens het beleg van Parijs stierven er ook veel Duitse militairen door de pokkenepidemie. Veel Franse militairen lieten het leven door de beroerde situatie in de Duitse krijgsgevangenkampen.
Tijdens de oorlog zette het Rode Kruis de eerste grootschalige hulpactie op. Mobiele hulpcolonnes trokken naar de beide kanten van het front om Franse en Duitse gewonden te verzorgen Deze internationale organisatie was in 1864 in Genève opgericht door Henri Dunant. De aanleiding was de bloedige slag bij Solferino in de Italiaanse vrijheidsstrijd. Vanuit het burgerlijke beschavingsideaal wilde Dunant met vrijwilligers in een onafhankelijke internationale organisatie hulp verlenen aan alle gewonden op het slagveld. Dit was bedoeld ter ondersteuning van de militaire geneeskundige diensten. Het Rode Kruis wilde nadrukkelijk opereren binnen de regels van het oorlogsrecht (zie 4.6) en stond dus haaks op het pacifisme van Florence Nightingale. Zij vond dat het leger zelf voor zijn gewonden moest zorgen, een organisatie als het Rode Kruis zou oorlog alleen verhevigen.
3.6 Burgers en oorlog.
Veel Fransen sloegen in het najaar van 1870 voor het oorlogsgeweld op de vlucht naar Parijs en naar andere gebieden in Frankrijk. De Franse bevolking in de bezette gebieden ging gebukt onder de hoge kosten van de bezetting. Parijs werd zwaar getroffen door de oorlog. In de stad, waar twee miljoen mensen opgesloten zaten, heersten wanorde, hongersnood en de pokkenepidemie. Velen sloten zich aan bij de Nationale Garde en verkregen zodoende wapens om de stad te verdedigen. De voorlopige regering maakte zich zeer ongerust over de bedreiging van dit volksleger. Na afloop van de oorlog vormde de ellende van het langdurige beleg en het wantrouwen tegen de regering een vruchtbare bodem voor een opstand van de nog gewapende Parijse arbeiders. De opstandelingen kozen een radicaal bestuur: de Commune van Parijs. Deze riep de stad uit tot een onafhankelijk gebied, waarin vergaande maatschappelijke gelijkheid zou worden doorgevoerd. Een tweede beleg van de stad volgde. Meer dan 20.000 Parijzenaars lieten het leven bij de straatgevechten. Karl Marx was onder de indruk van de volksopstand. Hij beschouwde deze strijd als een voorloper van de internationale revolutie.
3.7 Pers en propaganda
In beide landen werd de oorlog aanvankelijk volledig gesteund door de pers. Het betrof een strijd om de nationale eer. Oorlogscorrespondenten volgden de legers op de voet. Hun artikelen versterkten het vijandbeeld. De oorlog werd aan beide kanten beschreven als een strijd voor christelijke waarden tegenover de onbeschaafde vijand. De val van het keizerrijk zorgde in Frankrijk voor persvrijheid en minder eensgezindheid over de oorlog. In Parijs verschenen allerlei linkse vlugschriften. Na de eerste successen werd de oorlog in de Duitse pers vooral beschreven als een bijdrage aan de Duitse eenwording. Tegenvallende prestaties van de Zuid-Duitse bondgenoten werden verzwegen. In populaire tijdschriften zoals 'Kladderadatsch' en 'Le Charivari' verschenen spotprenten over de oorlog.
3.8 Gevolgen van de oorlog
In Frankrijk kende de oorlog een heftige nasleep in de Commune van Parijs. Daarnaast was er algemene onvrede over het gekrenkte nationale prestige en het gebiedsverlies. Dit leidde in Frankrijk tot de revanchegedachte. Na de vrede kreeg het nieuwe keizerrijk Duitsland de suprematie op het vasteland van Europa. De met zoveel succes gevoerde oorlogen, het demografische gewicht en de economische groei na de eenwording versterkten de Duitse trots. De status van het leger nam toe. Militaire deugden werden civiele deugden.
De meeste geïndustrialiseerde landen probeerden de legerorganisatie aan te passen aan het Duitse model. In navolging van Duitsland werd de algemene dienstplicht ingevoerd. Aan het hoofd van de legers werden generale staven geplaatst, die het strategische en tactische denken van Duitsland als voorbeeld stelden. Een groot gevaar daarbij was het volstrekte vertrouwen in de kracht van offensieve tactiek. Dit zou blijken in latere oorlogen, vooral in de Eerste Wereldoorlog.
4. De Eerste Wereldoorlog
4.1 Aanleiding en oorzaken van de Eerste Wereldoorlog
Op 28 juni 1914 werd in Serajevo in Bosnië-Herzegovina de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand vermoord. De daaropvolgende Balkanoorlog, was de derde in een reeks. Oostenrijk-Hongarije trok ten strijde tegen Servië. Dit conflict escaleerde tot een wereldoorlog. Diplomatie kon een Europese oorlog niet meer voorkomen, zoals in eerdere Balkancrises of koloniale conflicten wel het geval was.
Op 28 juni 1914 werd in Serajevo in Bosnië-Herzegovina de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand vermoord. De daaropvolgende Balkanoorlog, was de derde in een reeks. Oostenrijk-Hongarije trok ten strijde tegen Servië. Dit conflict escaleerde tot een wereldoorlog. Diplomatie kon een Europese oorlog niet meer voorkomen, zoals in eerdere Balkancrises of koloniale conflicten wel het geval was.
De oorzaken hiervan lagen in de verziekte internationale verhoudingen. Nationalisme, imperialisme, economische competitie, wapenwedloop en militarisme maakten een Europese oorlog mogelijk.
De opkomst van Duitsland na 1870 als industriële en militaire grootmacht verstoorde het machtsevenwicht in Europa. Keizer Wilhelm II voerde een 'Weltpolitik.' Europa was verdeeld geraakt in bondgenootschappen die elkaar in meer of mindere mate militaire steun beloofden in geval van oorlog. Groot-Brittannië zocht na de eeuwwisseling toenadering tot het Europese vastenland, onder andere als gevolg van de nieuwe Duitse politiek. Al voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren de grootmachten van Europa verwikkeld in een wapenwedloop. Oorlogsplannen werden uitgewerkt door generale staven en militairen hadden een grote invloed in de politiek, zeker in Duitsland en Frankrijk. Geen van de Europese landen wilde een vernietigende oorlog, maar oorlog werd wel gezien als één van de middelen om macht en invloed veilig te stellen.
In 1914 trokken de landen en soldaten vol goede moed ten strijde. Dit in de veronderstelling dat de aanstaande oorlog kort zou zijn. De meeste soldaten waren echter ook huiverig om huis en haard te verlaten. De regeringen konden rekenen op een brede steun voor de oorlog. Ook aanvankelijke tegenstanders van de oorlog, zoals veel socialisten, sloten zich in augustus 1914 bij hen aan. De pacifistische beweging, waaronder veel vrouwenorganisaties, bleef principieel tegen de oorlog. Eind 1914 was het optimisme van de soldaten in rook opgegaan.
4.2 Verloop van de oorlog
De Eerste Wereldoorlog begon in 1914 en eindigde formeel in 1919. Ook buiten Europa waren strijdtonelen, zoals in het Midden Oosten en Afrika. Veel soldaten uit de koloniën en dominionlanden vochten voor hun moederlanden. Ook de Verenigde Staten en Japan namen deel aan de oorlog. De Eerste Wereldoorlog was dan ook een echte wereldoorlog. De Geallieerden stonden tegenover de Centralen.
In Europa waren twee hoofdfronten. Aan het Westfront werd een loopgravenoorlog uitgevochten. Aan het Oostfront hield de oorlog het karakter van een bewegingsoorlog. De Slag bij Verdun (1916) of de Slag bij Tannenberg (1914) zijn exemplarisch voor deze oorlogsfronten.
Op langere termijn kon Duitsland de tweefrontenoorlog niet volhouden. Aan het Oostfront eindigde de oorlog in 1918 met een Duitse overwinning. In het Westen had het Duitse voorjaarsoffensief in 1918 kans van slagen, met name door nieuwe tactieken en inzet van vliegtuigen. De Duitse soldaten waren echter uitgeput. De deelname van de Verenigde Staten aan de zijde van de Geallieerden deed de balans in de oorlog uiteindelijk doorslaan. De Duitse generaals begrepen dat de oorlog niet meer te winnen was en stelden een burgerregering in. Deze nieuwe regering startte de vredesonderhandelingen. Keizer Wilhelm II trad af en op 11 november 1918 werd de wapenstilstand getekend.
4.3 Oorlogvoering
De Eerste Wereldoorlog was de eerste totale oorlog. Europese landen hadden als gevolg van de dienstplicht miljoenenlegers. De legers werden geleid door de generale staven, die in veel landen grote invloed hadden op de nationale politiek. In de meeste legers was de kloof tussen manschappen en officieren kleiner geworden. Van de Europese grootmachten had alleen Groot-Brittannië een beroepsleger dat voor 1914 vooral ingezet werd in de koloniën. Het mobiliseren en verplaatsen van de grote legers vereiste een nauwgezette centrale planning en grootschalige inzet van spoorwegen. In de oorlogsplannen, zoals het Duitse Von Schlieffenplan en Franse Plan XVII, werd hier rekening mee gehouden.
Industrialisatie en technologie leidden tot een enorme toename van de vuurkracht van legers. Geweren en kanonnen werden verbeterd. De toegenomen vuurkracht beïnvloedde de oorlogstactiek. België en Frankrijk zochten hun heil in de aanleg van vestingwerken. Deze bleken in augustus 1914 niet bestand tegen de nieuwe kanonnen. Tot 1917 gaven machinegeweren, loopgraven en prikkeldraad de verdedigers effectieve verdedigingsmiddelen tegen aanvallers. De massale aanvallen leidden dan ook tot massaslachtingen zonder veel terreinwinst. De generaals, zoals de Britse generaal Haig, werden door soldaten én latere generaties verweten gewetenloze slachters te zijn. Anderen stellen dat zij handelden binnen de militaire mogelijkheden van hun tijd.
De strijdende partijen aan het Westfront zochten vanaf het begin van de oorlog naar mogelijkheden om de patstelling van de loopgravenoorlog te doorbreken. Na 1915 werden meer bommen en granaten geproduceerd en werd gifgas ingezet. De strategische waarde van gifgas bleef beperkt, maar het had een vernietigende uitwerking op het moreel van de soldaten en de publieke opinie. Aan het einde van de oorlog speelden vliegtuigen en tanks een grotere rol. Na 1917 wijzigde de tactiek. Aanvallen werden minder massaal en beter door vuurkracht begeleid.
Tot de oorlogstactieken behoorde ook de zeeblokkade die Groot-Brittannië direct in het begin van de oorlog op de Noordzee instelde. In de zeeoorlog kon de nieuwe Duitse marine, ondanks de inzet van onderzeeërs, geen vuist maken tegen de Britse marine die de hele oorlog de wereldzeeën beheerste. Om de tegenstander ook te treffen in de koloniën, openden Centralen en Geallieerden fronten in Afrika en het Midden Oosten. Hierbij werden etnische conflicten gebruikt of aangemoedigd.
4.4. Economie en oorlog
De totale oorlog stelde eisen aan de economieën en de landen gingen over op een oorlogseconomie. Industriële grootmachten als Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk maakten hun economieën ondergeschikt aan de oorlogsbehoeften. Vanaf 1916 werden systemen opgezet met commissies, raden of andere overheidsorganen die de economie aan de behoefte van de oorlogsinspanningen aanpasten. Er kan gesproken worden van een geleide economie. Ook de vakbonden steunden de oorlogspolitiek van de regeringen. Regeringen dwongen oorlogsleningen af en hieven hoge belastingen. De mate waarin een land erin slaagde militaire en civiele productie op peil te houden en aan te passen aan de eisen van de oorlog was bepalend voor haar successen. Minder geïndustrialiseerde landen, zoals Rusland, Servië of het Turkse Rijk hadden grote moeite de totale oorlog vol te houden.
Door de enorme aantallen dienstplichtigen aan het front ontstond al snel een tekort aan arbeiders. Veel deskundige arbeiders mochten het front verlaten en in de wapen -en munitiefabrieken werken. In landen als Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten werkten honderdduizenden vrouwen in wapen -en munitiefabrieken. Veel van deze vrouwen waren al voor de oorlog werkzaam, maar dan in overheidsdienst of andere traditionele vrouwenberoepen. Hoewel veel vrouwen na de oorlog gedwongen plaats maakten voor de teruggekeerde mannen, was de invloed op de vrouwenemancipatie en de invoering van het vrouwenkiesrecht groot.
In alle oorlogvoerende landen ontstond schaarste. De oorlogvoering, de Geallieerde zeeblokkade en de Duitse onbeperkte duikbotenoorlog leidden vanaf 1916-1917 tot tekorten aan grondstoffen en voedsel. Niet alle landen slaagden erin een goede voedseldistributie te organiseren. Door de invoering van de konvooivaart konden de Geallieerden de aanvoer van voedsel, grondstoffen en goederen vanuit de Verenigde Staten herstellen. De Amerikaanse export van voedsel en wapens nam met miljarden dollars toe. Na de oorlog hadden de Geallieerden hoge schulden in de Verenigde Staten. De omschakeling naar een normale economie na de oorlog, kostte veel landen grote moeite. In de Oost-Europese landen vielen meer slachtoffers als gevolg van de schaarste dan in West-Europa.
4.5. Soldaten in de oorlog
De Eerste Wereldoorlog was een massaslachting op een ongekende schaal. Cijfers drukken niet het leed uit van de gewone soldaten, maar geven wel een indicatie van de vernietigende uitwerking van de totale oorlog. Er vielen veel slachtoffers in de jongere leeftijdsgroepen. Sommige historici spreken van een verloren generatie.
Soldatenleed in de Eerste Wereldoorlog was vooral het massale sterven. De condities in de loopgraven aan het Westfront zijn beeldbepalend voor de oorlog geworden. Hoewel de soldaten niet altijd in de eerste linies verbleven of aanvielen, waren hun levensomstandigheden zeer slecht. Ziekten werden in toom gehouden door medische vooruitgang, maar toch eisten besmettelijke ziekten en neuroses, de zogenaamde shellshock', hun tol. Zelfverminking en zelfmoord kwamen voor om terugkeer naar het front te voorkomen.
Soldaten in de Eerste Wereldoorlog waren niet alleen slachtoffers, zoals latere generaties vaak van hen gemaakt hebben. Zij waren ook daders. In de frontliteratuur en ooggetuigenverslagen is altijd meer aandacht geweest voor het eigen leed dan voor de begane wreedheden tegen burgers, soldaten of gevangenen.
Overspannen nationalisme, sociaal darwinisme, vijandbeelden, mythevorming en propaganda droegen bij aan de drang de vijand te vernietigen. De oorlog werd door beide bondgenootschappen gezien als een heilige oorlog voor de beschaving en tegen barbarij. Er ontstond in de Eerste Wereldoorlog op deze wijze een oorlogscultuur doordrongen van haatgevoelens tegen de vijand. Frankrijk en Rusland ontleenden hieraan de legitimatie voor wreedheden aan de bezetting van hun vaderland.
De Eerste Wereldoorlog was lange tijd een oorlog van de instemming. In landen als Duitsland, Oostenrijk, Servië, Rusland, België en Frankrijk verdedigden soldaten hun eigen land tegen de bezetters. Andere landen zagen de nationale of imperialistische belangen geschaad. De spontane kerstbestanden tussen vijandelijke soldaten, die tegen de zin van de legerleiding tussen kerst en oudjaar 1914 plaatsvonden, waren uitzonderingen. De instemming met de oorlog was een constant gegeven, niet altijd even intens en met verschillen naar land of regio en sociale klasse. Er was wel kritiek op de oorlog of de verschrikkingen, maar massale muiterij of opstanden onder soldaten bleven lange tijd uit. In de hele oorlog werden slechts enkele honderden doodvonnissen door de militaire rechtbanken opgelegd en voltrokken.
De eerste scheuren in de algemene instemming in de oorlog ontstonden in 1917. In dat jaar viel het Russische leger uiteen door massale desertie, vrijwillige overgave of opstand. In Rusland brak de Russische Revolutie uit. In Frankrijk namen de muiterijen van 1917 de vorm aan algemene stakingen. Er werden doodvonnissen voltrokken, maar de Franse legerleiding ging in op de eisen en stelde grote aanvallen voorlopig uit. De soldaten waren wel bereid hun vaderland te verdedigen.
Na 1870 werden de militair geneeskundige diensten in de legers belangrijker. Het aantal soldaten dat in oorlogstijd aan ziekten stierf nam gestaag af. Medische kennis en logistiek verbeterden. Ziekten zijn in de Eerste Wereldoorlog niet meer de belangrijkste doodsoorzaak op en rond het front, met name door de preventieve geneeskunde. Niet alle medische vernieuwingen konden op grote schaal ingezet worden of waren aan het front voorhanden. De stroom gewonden als gevolg van gevechtshandelingen was te groot. Vele gewonden stierven onderweg in de keten van hulpposten, veldhospitalen en basishospitalen. De medische diensten droegen aanzienlijk bij aan het in stand houden van de grootte en strijdkracht van de legers. De miljoenen gewonden die niet meer konden vechten, werden opgevangen in speciale ziekenhuizen. De behandelmethoden van geestesziekten en plastische chirurgie ontwikkelden zich snel. Veel van de gewonden waren ernstig verminkt en werden weggestopt in tehuizen op het platteland.
4.6. Burgers en oorlog
De Eerste Wereldoorlog was een soldatenoorlog. Er werd relatief weinig materiële schade aan burgerdoelen toegebracht. Alleen in de frontlinie raakten steden en dorpen ernstig beschadigd, bijvoorbeeld Ieper en Reims. Aan beide fronten werd de strijd vooral uitgevochten in plattelandsgebieden. De burgers steunden de oorlog die voor hen door de soldaten werd uitgevochten.
Internationale afspraken over oorlogvoering en oorlogsrecht, zoals de Geneefse Conventie (1864) en de Haagse Vredesconferenties (1899 en 1907), werden in de Eerste Wereldoorlog geschonden. In de eerste oorlogsmaanden maakten alle oorlogvoerende landen zich schuldig aan wreedheden tegen burgers die zich in de aanvalsroute bevonden. In België begingen de Duitse legers, al dan niet uit angst voor 'francs-tireurs', ernstige oorlogsmisdaden.
Directe burgerdoden vielen in eerste instantie vooral in de frontlinies. Bombardementen of gasaanvallen maakten slachtoffers. Grote stromen vluchtelingen kwamen op gang, zoals van België naar Nederland en ook in Servië. In de bezette gebieden werden burgers gedeporteerd of te werk gesteld. België werd aan het einde van de oorlog als wingewest behandeld en meer dan honderdduizend burgers werden als arbeider in Duitsland te werkgesteld. Een zelfde lot trof vele Russen, Roemenen en Serviërs in het oosten, waar de levensomstandigheden in de interneringskampen nog harder waren. Krijgsgevangenen, formeel weer burgers, werden overal slecht behandeld en te werk gesteld.
Indirecte burgerdoden vielen vooral als gevolg van schaarste. Door de blokkades en de onbeperkte duikbotenoorlog namen de voedseltekorten in de loop van de oorlog snel toe.
Om en nabij dertig miljoen Europese burgers stierven door honger en ziekte. De Geallieerde zeeblokkade trof vooral Duitsland en Oostenrijk. Schaarste raakte in de meeste landen vooral de armste delen van de bevolking en er ontstonden voedselrellen. In oorlogvoerende landen werden artsen en verpleegsters ontrokken aan burgerbevolking. Medicijnen werden de burgers onthouden. Aan het einde van de oorlog stierven miljoenen verzwakte burgers aan de Spaanse Griep.
Het Rode Kruis pleitte als internationale organisatie voor de naleving van internationale afspraken en riep op tot vrede. De oorlog werd beleefd vanuit het nationale perspectief en het Rode Kruis werd gewantrouwd. In alle landen verzamelden de nationale Rode Kruis afdelingen geld en materiaal in voor de soldaten. Honderdduizenden vrouwen werkten als verpleegster aan het front. Het Rode Kruis werd in de nationalistische oorlogspropaganda voorgesteld als een moeder die zorgde voor de eigen soldaten. Vanuit het hoofdkantoor in Zwitserland werden gegevens van gewonden en dode soldaten bijgehouden en familieleden in contact gebracht met krijgsgevangenen. Het Rode Kruis kreeg al vanaf 1870 een plaats in de Europese legers, maar wel achter het front en onder gezag van de militair geneeskundige diensten.
In 1917 ontving het Rode Kruis voor zijn werkzaamheden de Nobelprijs voor de Vrede, die al sinds 1914 niet meer uitgereikt was. Paus Benedictus XV riep de strijdende partijen tevergeefs op een rechtvaardige vrede te sluiten. Enkele vrouwenorganisaties riepen eveneens zonder succes op tot vrede.
4.7 Pers en propaganda
De Eerste Wereldoorlog was vanaf het begin een propagandaoorlog. Met de opkomst van de massamedia aan het einde van de negentiende eeuw werd het voor politici van groot belang rekening te houden met én invloed uit te oefenen op de publieke opinie. Het belangrijkste medium in de Eerste Wereldoorlog was de pers. Ook posters, overheidsrapporten, films en de bioscoopjournaals waren populair.
In Frankrijk en Groot-Brittannië waren geen regeringsplannen voor oorlogspropaganda. Wel werden al in 1914 wetten aangenomen die de persvrijheid beperkten. In de Engelse kranten was nog de meeste ruimte voor kritische geluiden. Kranten pasten zelfcensuur toe, al dan niet onder druk van de kranteneigenaren. In Duitsland was heel weinig ruimte voor kritiek op regering of legerleiding. Na 1916 wilden regeringen meer grip op pers en propaganda krijgen en werd de censuur zelfs uitgebreid tot persoonlijke brieven. In Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland bleef de nationale eenheid bewaard, wat moeilijker bleek in Oostenrijk-Hongarije, Rusland, Italië, Bulgarije en Servië.
Het thuisfront kreeg beelden van de oorlog via de massamedia en persoonlijke brieven van soldaten. Gewonde of dode soldaten van eigen bodem werden liever niet afgebeeld. Om het beeld van de oorlog voor het thuisfront niet te bloedig te maken, werden dode of gewonde tegenstanders van afstand in beeld gebracht. De brieven van soldaten gaven een gedetailleerder beeld van de werkelijkheid. In sommige ooggetuigenverslagen en films werd de wreedheid van de oorlog wel beschreven of getoond.
In de massale oorlogspropaganda werden de excessen of vermeende excessen van de tegenstander gebruikt. Beide partijen schilderden elkaar af als barbaren of oorlogsmisdadigers. Feiten werden opgeklopt, verdraaid of eindeloos herhaald. De geruchtenstromen aan het front en in de landen waren niet te stuiten. Er ontstonden een agressieve oorlogscultuur. Beide partijen vonden dat zij God aan hun zijde hadden. Nationalisme en religie mengden tot een agressieve vorm van 'civil religion.'
Vaak wordt propaganda gezien als een van de hoofdoorzaken voor de aanhoudende instemming met de oorlog. Propaganda in de Eerste Wereldoorlog werd niet alleen door de regeringen of oorlogsministeries geregisseerd. Ook schrijvers, onderwijzers en leraren, fabrikanten, arbeiders en geestelijken droegen van onderop spontaan en ongecontroleerd bij aan de oorlogspropaganda. Het gevolg was een breed gedragen oorlogscultuur, doortrokken van haat tegen de vijand.
4.8 Gevolgen van de oorlog
De Vrede van Brest-Litovsk maakte in maart 1918 een einde aan de oorlog aan het Oostfront. De Bolsjewieken accepteerden de strenge vredesbepalingen om hun revolutie veilig te stellen. In het westen eindigde de oorlog nadat het Duitse opperbevel, generaal Ludendorff en de keizer Wilhelm II inzagen dat doorvechten zinloos was. Wapenstilstand en vrede lieten zij echter over aan de nieuwe overgangsregering van sociaal-democraten en liberalen. In deze situatie ontstond de dolkstootlegende.
Na de oorlog verviel Midden en Oost-Europa in een politieke en economische chaos. De communistische revolutiedreiging was groot, onder andere in Duitsland. De teruggekeerde soldaten zorgden voor een explosieve situatie. Zij waren gedesillusioneerd en vonden geen werk of waardering.
In de golf van nationalisme vielen de twee grote multinationale rijken, Oostenrijk-Hongarije en het Turkse Rijk, uiteen in nationale staten. In Duitsland sloeg de nieuwe regering met hulp van de teruggekeerde soldaten een communistische revolutiepoging neer. De Weimar- Republiek werd uitgeroepen.
De overwinnaars bepaalden na de wapenstilstand in 1918 de toekomst van de verliezers. De grote drie', zoals de onderhandelaars van Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten werden genoemd, waren sterk verdeeld. De Amerikaanse president Wilson nam zijn Veertien Punten plan (januari 1918), waaronder het zelfbeschikkingsrecht voor volken en de oprichting van een Volkenbond, als uitgangspunt voor de vredesonderhandelingen. Duitsland werd in de Vrede van Versailles (28 juni 1919) hard aangepakt tot ongenoegen van de meeste Duitsers en hun nieuwe democratische regering. Duitsland kreeg de schuld van de oorlog en moest herstelbetalingen aan de overwinnaars betalen. In Europa leverden de nieuwe grenzen ook nieuwe minderhedenproblematiek op. Voor de koloniën of Arabische volken gold het zelfbeschikkingsrecht niet.
In de Volkenbond konden conflicten tussen landen voortaan vreedzaam opgelost worden. Er
was nu een internationale instantie met het doel vrede en veiligheid in de wereld te bewaken. De Volkenbond bleek een zwak instrument en had geen machtsmiddelen. De Verenigde Staten werden ondanks de inspanningen van Wilson geen lid. Vanaf 1922 trad ook het Permanente Hof van Justitie in Den Haag in werking. Met het Verdrag van Locarno (1925) en het Briand-Kellogg Pact (1928) leek de wereldvrede gewaarborgd.
De Eerste Wereldoorlog dompelden miljoenen Europeanen in rouw. Het rouwproces en het herdenken vonden op individueel en nationaal niveau plaats. Europa was in de ban van een herdenkingswoede. Oorlogsmonumenten werden opgericht in steden en dorpen. De dag van de wapenstilstand werd in alle landen een moment van herdenking. Ook vonden begin jaren 1920 nationale begrafenisplechtigheden plaats voor de niet-geïdentificeerde, dus onbekende soldaat. Vooral de soldaten werden herdacht en niet de burgerslachtoffers. In de Duitse herdenkingen werd de nederlaag genegeerd.
Na de oorlog kwam een stroom publicaties, ooggetuigenverslagen, dagboeken, romans, fotoboeken of gedichten op gang. In de jaren 1920 verschenen zowel aanklachten als lofzangen op de oorlog, zoals in Groot-Brittannië de 'Warpoets'. In Duitsland werd, onder invloed van het pacifisme in de jaren 1930, het boek 'Im Westen nichts neues' van Erich Remarque een bestseller. Ook op de beeldende kunsten hadden de oorlogservaringen invloed.
Er pakten in de jaren 1920 ook donkere wolken boven Europa samen. De instabiliteit na de Eerste Wereldoorlog leidde tot totalitaire regimes, zoals het fascisme in Italië en het communisme in de Sovjet-Unie. De Duitse Weimar-Republiek maakte met de Vrede van Versailles een slechte start en maakte de opkomst van de nationaal-socialisten mogelijk. De instabiliteit en verbittering na de Eerste Wereldoorlog was een gedeeltelijke verklaring voor de opkomst van Hitler en het ontstaan van de Tweede Wereldoorlog.