TIBET: EEN BETWIST GEBIED, EEN BETWIST VERHAAL
Geplaatst op
25 februari 2010
door
Jef Abbeel
Jef Abbeel bespreekt zes boeken over de moeizame relatie tussen Tibet en China.
China beschouwt het als een integraal deel van zijn land, één van de sterren op de vlag symboliseert Tibet. Een aantal Tibetanen, met Tensin Gyatso of de Dalai(“oceaan”) Lama(“grote meester”) en andere spirituele leiders op kop, denken daar totaal anders over en verkondigen dat ook wereldwijd.
Het was ook eeuwenlang een moeilijk toegankelijke, gesloten en onbekende hoogvlakte. De mensen wonen er op 5.000 m hoogte, in primitieve omstandigheden. Er groeit weinig gras voor hun vee, meer bepaald voor hun jaks. Deze dieren fungeren als trekpaard, maar ook als leverancier van vlees, melk, boeter, huiden, wol en brandstof (19).
Jean-Paul Desimpelaere (1) kent het land door en door, hij komt er al enkele decennia en organiseert studiereizen naar daar. Hij somt de bekende grieven op : nolens volens werd het gebied uit de feodale tijd naar de moderniteit geloodst, er zijn problemen met mensenrechten, ongeveer 150 Tibetanen zitten in de gevangenis om politieke redenen, een aantal is vermist, de partijsecretaris, d.w.z. de hoogste functionaris, is een Chinees, de buitenlandse pers wordt niet altijd toegelaten.
Het boek begint met een soms ingewikkelde geografie en geologie, met uitleg over het barre klimaat, de ertsen en mineralen die er zitten in moeilijk toegankelijke winningsgebieden, waar de bodem grotendeels permanent bevroren is (24). Chroom en koper zijn de belangrijkste delfstoffen. Die gaan naar China, maar tegelijk sponsort China het budget van Tibet voor 90 % (25). Uranium voert China in uit Australië, Kazachstan, Canada en straks ook uit Afrika. In Tibet is geen uranium, in tegenstelling met de beweringen van Tibetanen buiten China (25-26). Er was een minimale hoeveelheid goud, maar zo klein, dat er sinds 2005 geen exploitatie meer is(26-27). Verder is er de wel-niet discussie over bomen en ontbossing : de Dalai Lama spreekt overal over ontbossing, de auteur stelt dat er in Tibet zelf geen houtkap plaats vindt, enkel in Sichuan, waar vooral niet-Tibetanen wonen.
Er is wel degelijk reden tot bezorgdheid over het milieu : meren verdrogen, er is overbegrazing, jacht op wormzwammen (zouden potentie verhogen en goed zijn voor nieren, longen en immuunsysteem), er wordt gejaagd op antilopen, maar dan wel door de Tibetanen zelf.
De auteur legt ook het verschil uit tussen “klein Tibet” en “groot Tibet” : het eerste is de huidige provincie of autonome regio, met een oppervlakte van 1,2 miljoen km² of 40 x België / 30 x Nederland; er wonen 2,7 miljoen Tibetanen, 0,2 miljoen Han-Chinezen en 0,1 miljoen Hui (moslims). De eerste moslims uit Arabië arriveerden in China al in de 7° eeuw over zee. In 651 stichtten ze hun eerste moskee in Guangzhou (Kanton).
Later, zeker na de slag bij de Talasrivier(751), kwamen er bij via de zijderoute en ook als krijgsgevangenen van de Mongoolse veroveraars in de 13° eeuw. In Tibet zijn ze minder welkom dan in de rest van China(48-49).
“Groot-Tibet” is dubbel zo groot. Het heeft bestaan : in de 7° - 8° eeuw bestond het Tubo koninkrijk. Dat bereikte zijn grootste omvang in de 8° eeuw; toen strekte het zich zelfs uit tot aan Kazachstan en tot 751 beheerste het ook de zijderoute. Daarna was het over zijn hoogtepunt heen. De naam Tibet bestaat al sinds Marco Polo. Hij haalde hem uit het Turks-Mongoolse Thubet of Tubo.
De Tibetanen spreken over Peu Yul , het land van je vader of Bod Yul : het land van de roepers. Als de Tibetanen hun vee willen verzamelen of iemand in de verte zien, moeten ze hard roepen. De Chinese naam is sinds keizer Qianlong (18° eeuw) Xi Zang of “verborgen westen”(39-40).
In 1234 veroverden de Mongolen China en in 1252 Tibet, plus vele andere gebieden tot Zuid-Rusland. Van daaruit organiseerden ze veldtochten naar Oost-Europa en Dalmatië, zonder blijvend resultaat. In 1271 riep de Kublai Khan zich uit tot keizer van China. Van dan af kwam Tibet in de Mongools-Chinese invloedssfeer.
Daar kon het zich kortstondig aan onttrekken in de Eeuw van de Vernederingen (1839 – 1949), met name van 1912 tot 1951. “Klein Tibet” is geen Chinese creatie : het bestaat al veel langer dan sinds 1950, nl. ongeveer sinds 1271.
Over het totale aantal Tibetanen zijn de Chinezen en de Dalai Lama het ongeveer eens : resp. 5,8 en 6,5 miljoen. Ze zijn het niet eens over het aantal Han Chinezen. Volgens de Tibetaanse regering in ballingschap leven er 7,5 miljoen in Groot Tibet. Meer betrouwbare bronnen spreken over andere cijfers voor Groot Tibet : 6 miljoen Tibetanen, 4 miljoen Han, 2 miljoen Hui, 2 miljoen Yi en 2 miljoen andere volken of 6 miljoen Tibetanen tegenover 10 miljoen anderen. Als die tien miljoen moeten vertrekken, moet dus de meerderheid weg, hoewel de meesten er even lang leven als de Tibetaanse minderheid.
In Klein Tibet leven 6% Han : 1,5 % op het platteland, 32 % in de steden (54). Die 32 % zijn wel zo actief, dat ze de facto een overheersende rol spelen in de steden. De Tibetanen zijn dus numeriek geen minderheid in eigen land, zoals de Dalai Lama overal verkondigt, enkel in Groot Tibet.
Terug naar de geschiedenis. Dat grote Tubo rijk (629-846) bestond in dezelfde tijd als de Tangdynastie ( 618 – 907). Er werd gevochten, maar er werden ook politieke huwelijken gesloten. Tubo was militair sterker dan het Tang rijk. Vanaf 846/847 kwam het Tubo geleidelijk in verval, volgens de auteur door opstanden van boeren en herders.
Rond 1252 kwam Tibet dus onder het bestuur van de Kublai Khan, die zijn Yuan dynastie ook al in China had gevestigd en die tot keizer was gekroond. Hij heerste van Korea tot Hongarije en bestuurde vanuit Beijing.
Eén van de 13 districten van het Mongoolse Yuan rijk had ongeveer de huidige Tibetaanse grenzen (109).
Marco Polo wordt vernoemd als bezoeker, zijn Vlaamse illustere voorganger Willem van Rubroek helaas niet.
Van Willem zijn we heel zeker dat hij door de Kublai Khan ontvangen werd, zijn “Itinerarium” is betrouwbaar. Bij Marco Polo zijn er twijfels of hij er geweest is en de inhoud van zijn “Il Milione” is soms zeer fantasierijk.
In 1368 viel de Mongoolse Yuan dynastie. De Ming (1368 – 1644) namen de macht over , met Nanjing als tijdelijke hoofdstad. Geen enkele Ming soldaat zette een voet in (klein ) Tibet. De Ming keizers stelden er wel de machthebbers aan. De huidige provincies Qinghai, Gansu en Sichuan kregen hun eigen leiders . Soms waren dat Ha, soms Tibetanen, maar Groot Tibet was verleden tijd ( 114).
In de 16° - 17° eeuw deden de Mongolen nog een paar pogingen om China en Tibet te heroveren (1573,1669), maar dat mislukte. In 1669 – 1682 bestond nog even een iets groter Tibet, nl. tot in Sichuan.
In 1644 veroverden de Mantsjoes Beijing en vestigden er de Qing dynastie(1644 -1911). Zij drukten kaarten waarop Tibet overeenkomt met de huidige autonome regio (126). Dat was dus 300 jaar voor de communistische machtsovername. Tijdens de Qing benoemde Beijing de hoogste ambtenaren, maar de interne autonomie bleef, inclusief de lijfeigenschap(131). De Qing veroverden het volledige westen van het huidige China en noemden het Xinjiang of nieuwe gebieden. De Dalai Lama en de Oeigoerse nationalisten noemen het nog altijd Oost-Turkestan. Ook de Turkse Oeigoeren klagen over de toevloed van Han immigranten en over Chinese dominantie. In 2009 leidden de spanningen tot uitbarstingen van geweld.
Tijdens de machtswissel tussen de Ming en de Qing, kwamen jezuïeten zowel naar China als naar Tibet. Eén van hen was de Brusselse jezuïet D’Orville, die Lhasa bereikte, maar na één maand ziek werd en in India stierf.
In de 17° eeuw begonnen de Britten aan hun opmars in India. In 1846 veroverden zij het Tibetaanse Ladakh, in 1860 Sikkim, in 1864 Bhutan. Zij wilden de uitgebreide Chinese markt veroveren via allerlei handelsroutes : via Birma naar Zuid-China, vann Kasjmir naar West-China en van India via Tibet naar Sichuan.
Minder bekend is dat ook de Russen interesse hadden voor Tibet. Vanaf het midden van de 18° eeuw kwamen ze studeren in de kloosters, gekleed als orthodoxe priesters (139). Eén van hen, Dorjieff, een Mongool uit Oost-Siberië, werd in 1897 privésecretaris voor buitenlandse zaken van de toenmalige 13° Dalai Lama. Hij wilde de Britten counteren, maar tsaar Nicolaas II had meer zorgen met Japan en in eigen land.
In 1904 vielen de Engelsen Tibet binnen. Ook toen al werden de kloosters verwoest en geplunderd. De Britten bezetten Lhasa. De Dalai Lama vluchtte en belandde uiteindelijk in Brits Indië.
In 1912 riep Sun Yat Sen de Chinese Republiek uit. Hij maakte een einde aan een keizerrijk dan stand gehouden had van 220 v.C. tot dan. De VSA erkenden in mei 1912 als eerste westers land de Chinese Republiek. Tot 1949 wilden zij niet weten van een Groot-Tibet (149).
Sun Yat Sen wou een China van vijf nationaliteiten : Han, Mantsjoes, Mongolen, Hui en Tibetanen. Van 1912 tot 1928 had China een vlag met vijf parallelle kleuren, één voor elk van die vijf nationaliteiten. De huidige communistische vlag (sinds 1949) is rood, met één grote ster voor de Han en vier kleine voor de vier andere etnische groepen(ter Haar, p. 560).
In 1913 keerde de 13° Dalai Lama terug uit Brits Indië. Met de hulp van zijn Russische adviseur Dorjieff en een Japanse militaire agent Yajimo verdreef hij alle Han Chinezen uit Centraal Tibet. In 1917 veroverde hij met Britse hulp nog meer gebied in het oosten, maar Tsjang Kai-sjek dreef hem terug tot aan de Blauwe Rivier.
In 1918 sloten ze onder Engels toezicht een verdrag dat de Blauwe rivier bevestigde als grenslijn.
De facto was Tibet onafhankelijk van 1913 tot 1950. De Britten rustten het Tibetaanse leger uit met wapens, ze kenden ook visa toe (voor klein Tibet) en ze hadden het monopolie op de buitenlandse handel. Maar ze waren maar met zes man ter plaatse toen de Chinezen in 1951 Tibet “bevrijdden” van het buitenlandse imperialisme”(151).
De auteur verklaart de Chinese herovering van Tibet vanuit de dreiging van een Amerikaanse inmenging zoals in Korea en om een tweede Korea te vermijden(151,162). Maar de voorbereiding begon al in 1949, dus voor de Koreaanse oorlog en hij vergeet hij te vermelden dat Noord-Korea ten aanval ging, met Chinese hulp en dat China van de Koreaanse oorlog gebruik maakte om Tibet in te palmen. Desimpelaere zegt dat geen enkel klooster geplunderd werd. In 1958 en 1966 gebeurde dat alleszins wel : bij de Grote Sprong (voorwaarts of achterwaarts ) verdwenen veel metalen voorwerpen zoals wierookvaten in de smeltoventjes, in een poging om de ijzerproductie van Groot-Brittannië te evenaren ( ter Haar, p. 556). En tijdens de Culturele Revolutie (1966 – 1976) vernielden Tibetaanse Rode Gardisten heel wat Boeddhistische kloosters of bouwden ze om tot woonhuizen of werkplaatsen, net zoals elders in China.
In 1954 bezochten zowel de 14° Dalai Lama, toen 19 jaar oud als de 10° Panchen Lama, 16 jaar oud , China. Ze werden hartelijk ontvangen door Zhou Enlai en Zhu De. De Dalai Lama droeg zelfs een gedicht op aan Mao en reisde bijna een jaar lang rond door China ( Cheng, p. 432).
Maar vanaf 1956 verzetten de Tibetanen zich steeds heftiger tegen de Han Chinezen en tegen de maatregelen in het kader van de Grote Sprong. In 1958-1959 kwamen ze gewelddadig in opstand. Mao greep in, er vielen 5.300 doden (195) en 10.000 Tibetanen werden gearresteerd en naar een bouwwerf gestuurd voor 8 maanden dwangarbeid. De Dalai Lama vluchtte naar India, hoewel hij twee dagen voor zijn vlucht nog meedeelde aan de bevelhebber van de Chinese troepen dat hij een einde wilde maken aan de onlusten in Lhasa. Nadien sprak hij over 70.000 doden, meer dan er woonden in Lhasa en omgeving(196). Het totale aantal doden sinds 1950 is onbekend. De Dalai Lama en zijn aanhangers beweren 1,2 miljoen, anderen zeggen 87.000 (Cheng, 436-437). Tussen de volkstellingen van 1953 en 1964 daalde de bevolking met enkele honderdduizenden, maar daar zitten ook veel vluchtelingen bij (Cheng,437).
De Engelse Tibet-specialist Patrick French (4), die decennialang de loyale directeur was van de organisatie Free Tibet in London, is wellicht de enige westerse historicus die de archieven van de Tibetaanse regering in Dharamsala mocht inkijken.
Hij vond daar geen bewijzen voor de 1,2 miljoen doden die de Dalai Lama toeschrijft aan de Chinese inval en repressie.
French vond een groot aantal dubbeltellingen, hij constateerde dat hele secties ontbreken, dat de namen van de doden er niet eens bij staan, meer zelfs : er zouden in 1950 23.364 vrouwelijke en 1,07 miljoen mannelijke slachtoffers gevallen zijn op 1,25 miljoen mannelijke Tibetanen. Kortom : die archieven zijn statistisch en historisch weinig waard.
French sluit zich aan bij de Amerikaanse historicus Warren W. Smith (5). Deze komt op grond van demografisch onderzoek uit op ruim 200.000 slachtoffers in Centraal Tibet en evenveel in de Chinese provincies Qinghai, Sichuan en Gansu of samen 500.000, maar de laatste groep schrijft hij toe aan de hongersnood die volgens hem tijdens de Grote Sprong in heel China mogelijk 30 à 40 miljoen doden heeft veroorzaakt.
Barend ter Haar (2) formuleert het voorzichtig in zijn schitterend boek(541-542) : tussen 1959 en 1961 vond een catastrofale hongersnood plaats. Het werkelijke aantal doden is onduidelijk. Bij de volkstelling van 1982 bleek er een gat in de bevolkingsopbouw te zitten dat suggereert dat er 30 miljoen doden zijn gevallen door diverse factoren : de collectivisatie van de landbouw, de nationalisatie van de industrie, het weer, de 4-plagen-campagne van 1958 tegen ratten, vliegen, muggen en spreeuwen, waardoor andere schadelijke beesten zoals sprinkhanen enorm konden toenemen.
Sinds de jaren ’70 heeft de Dalai Lama de wapens neergelegd en spreekt hij enkel nog van vreedzaam verzet tegen de Chinezen. Maar niet alle Tibetanen volgen hem hierin.
De Culturele Revolutie was een ramp, zowel voor China als voor Tibet : in de meeste tempels en kloosters werden vernielingen aangericht, Boeddhistische teksten werden verbrand, monniken en nonnen werden zwaar mishandeld.
In de jaren ’80 werd veel heropgebouwd : ca. 1700 van de 2500 tempels zijn in ere hersteld.
In maart 2008 vonden opnieuw zware onlusten plaats. Tibetanen vielen Han Chinezen en Hui aan en doodden er 22. De moslimwijk werd vernield.
De auteur citeert nog bevolkingscijfers en cijfers van doden, o.a. 20.000 Tibetaanse hongerdoden door de mislukte Grote Sprong, maar ze vielen buiten Tibet. Met hen sneuvelden trouwens ook 23 miljoen Chinezen (222). Smith (5) spreekt over een groter aantal.
De bijlagen gaan over geografie, bevolking, sleuteldata in de Chinese en Tibetaanse geschiedenis. Voor Tibet zijn deze data gedetailleerder dan in eender welk boek. Tot slot is er een bibliografie van 4 pagina’s.
De auteurs hebben minstens de verdienste een aantal mythes en legendes door te prikken. Tibet blijkt helemaal geen paradijs van vrede te zijn en is dat ook nooit geweest. Integendeel, het ging er soms heel wreed aan toe. Tibetaanse kloosters waren stevige burchten, van waaruit oorlogen gevoerd werden tussen de verschillende ordes. In de loop van die gewelddadige geschiedenis werden meer kloosters vernield dan door de Chinezen.
Behalve deze versie, is er ook die van de Dalai Lama. Wie deze wil lezen, maar dan zonder kritische noten erbij, kan o.a. terecht in het boek van Robert Thurman, een Amerikaanse vriend van de Dalai Lama. Zijn boek (6) bevat helaas geen geschiedenis van Tibet, wel veel informatie over het Boeddhisme, de figuur van de Dalai Lama, de standpunten die hij overal verkondigt en die door de auteur allemaal zonder tegenspraak overgenomen worden. Verder geeft hij ook wat informatie over Tibet als natuurreservaat, over de bodemrijkdommen en andere economische mogelijkheden.
Indrukwekkend is de lijst met onderscheidingen voor de spirituele leider : hij begint op p. 71 onderaan en gaat tot p. 126, telkens een zestal per pagina. De altijd goedgezinde man heeft alleszins een heel groot charisma, een perfecte feeling voor public relations, tijdens de Koude Oorlog was hij één van de tegenpolen van het gevreesde communisme, overal wordt hij aanzien als vertegenwoordiger van de Boeddhistische levenshouding, maar in werkelijkheid is hij helemaal niet zo meegaand tegenover de Chinese pogingen om met hem tot een compromis te komen, met als gevolg dat hij voor zijn landgenoten ook nog niet veel verwezenlijkt heeft.
De volledige waarheid over Tibet zullen we allicht nooit te weten komen. Desimpelaere heeft minstens als sterke kant dat hij een heel zware inspanning geleverd heeft om veel bronnen te onderzoeken, ook de pro-Tibetaanse en getuigenissen van vroegere bezoekers of bezetters, verder ook dat hij het land door en door kent en de gebeurtenissen er op de voet volgt.
Een ontspannend boek is het niet geworden : de ingewikkelde materie, de eindeloos vele eigennamen van personen en plaatsen, de structuur (deels chronologisch, maar niet consequent), het soms verwarrende cijfermateriaal verplichten de lezer echt een inspanning te leveren.
Het boek is voorzien van kaarten en veel kleurenfoto’s. Een register ontbreekt helaas. Bij een volgende druk mogen er ook een paar detailfoutjes uit : River i.p.v. rivier(11), Celcius i.p.v. Celsius(19), van zodra i.p.v. zodra (199). We vernemen dan ook graag waarom de Tibetaanse elite niet vluchtte in 1950 – 1951, maar wel in 1959.
De oorzaken van de opstanden van 1956-1958 en 2008 komen ook niet duidelijk over, evenmin het verschil tussen de Dalai Lama en de Panchen Lama. Ik mis ook informatie over de Tibetaanse economie, het onderwijs, het kloosterleven en over de treinverbinding die in 2007 tot stand kwam tussen Beijing en Lhasa : een indrukwekkende technische prestatie van de Chinezen op een ijskoud hoogplateau ! In 2009 trokken vier miljoen bezoekers naar Tibet, onder wie 780.000 naar het Potala paleis in Lhasa, voor een groot deel dank zij deze trein (People’s Daily, 7.2.2010). In geval van nood zal de treinverbinding ook wel fungeren om soldaten over te brengen naar Tibet of naar de betwiste grens met de militaire en economische concurrent India, een land dat in het westen doorgaans en vaak onterecht meer krediet krijgt dan China, maar dat zich zeker niet “braver” gedraagt.
Tot slot : als lezer blijf je achter met de vraag of het nog ooit goed komt tussen Tibet en China. Hoe ver liggen de standpunten van de Dalai Lama en van de Chinese leiders nog uit elkaar ?
Besproken literatuur
1. Jean-Paul Desimpelaere – Kris Peeraer,
Tibet.
Kroniek van het dak van de wereld.
Uitgeverij EPO, Berchem/Antwerpen, 2009.
252 p. ; kaarten, foto’s, chronologie, bibliografie.
ISBN 978 – 90 – 6445 – 479 – 0
€ 20.
€ 20.
2. Barend ter Haar,
Het hemels mandaat.
De geschiedenis van het Chinese keizerrijk.
Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2010.
601 p. ; chronologie, kaarten, bibliografie, register.
ISBN 978 - 90 - 5826 - 6774
€ 49,50.
€ 49,50.
3. Cheng Shan-Hwei en Jan Willem Nienhuys,
China.Geschiedenis, cultuur, wetenschap, kunst en politiek.
Uitgeverij Veen, Diemen, 2006.
China.Geschiedenis, cultuur, wetenschap, kunst en politiek.
Uitgeverij Veen, Diemen, 2006.
479 p.; kaarten, foto’s, tabellen, chronologie, register.
ISBN 978 – 90 – 8571 – 021 – 9
€ 40.
€ 40.
4. Patrick French,
Tibet, Tibet : a Personal History of a Lost Land.
Uitgeverij Harper / Random House, London, 2003.
352 p.; ISBN 978-1-4000-4100-8
§ 25.
§ 25.
5.Warren W. Smith,
Tibetan Nation : a History of Tibetan Nationalism and Sino-Tibetan Relations.
Uitgeverij Westview Press, Boulder, 1996 / 2009.
ISBN 978-081 333 2802§ 28.
6. Robert Thurman,
In de ban van Tibet.
Een onthullend antwoord van de Dalai Lama op het conflict tussen China en Tibet.
Uitgeverij Kosmos / VBK, Utrecht/ Antwerpen, 2008.
287 p.; foto’s, literatuur, sites.
ISBN 978 – 90 – 215-36347
€ 17,95.
€ 17,95.