REBELSE RITMES
Foto afkomstig van de website van de auetur: www.matthijsderidder.be
Bij de Antwerpse tak van uitgeverij De Bezige Bij verscheen kortgeleden het boek Rebelse Ritmes - Hoe jazz en literatuur elkaar vonden van de Belgische schrijver en gepassioneerde jazzliefhebber Matthijs de Ridder (1979). Matthijs de Ridder studeerde literatuur aan de Universiteit Antwerpen en aan de Universiteit Groningen. Hij is verbonden aan het Louis Paul Boon documentatiecentrum waar hij in mei 2009 promoveerde op het proefschrift Staatsgevaarlijk! Hij publiceerde over de Belgische expressionistische dichter Gaston Burssens, over Willem Elsschot (pseudoniem van Alfons de Ridder, geen familie) en Ouverture 1912 over de literatuur en de Vlaamse Beweging aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog.
In het consciëntieus gedocumenteerde Rebelse Ritmes beschrijft De Ridder de invloed van de jazz op met name de Europese literatuur gedurende de periodes 1912-1940 en 1940-2001. Het boek gaat over de wisselwerking tussen de opstandige Amerikaanse (dans)muziek en de schrijvers van het oude continent. Voor- en tegenstanders zagen, mede onder invloed van de industrialisatie en mechanisatie van het begin van de 20ste eeuw, dat de jazzmuziek hét bewijs was van het feit dat er een nieuw tijdperk was aangebroken of juist een symptoom was voor de degeneratie van de aloude Europese tradities.
Het is lovenswaardig dat De Ridder direct korte metten maakt met de heersende opvatting dat de jazzmuziek in Engeland geïntroduceerd werd door de (blanke) Original Dixieland Jazz Band in 1919. Het indrukwekkende hoofdstuk Strijders zijn ze allemaal begint met het memorabele Carnegie Hall concert van het (zwarte) Clef Club Symphony Orchestra onder leiding van James ‘Jim’ Reese Europe. Op volle sterkte telde het orkest 125 leden. Het eerste ‘Concert of Negro Music’ op 2 mei 1912 trok meer dan drieduizend bezoekers. De Carnegie Hall was daarmee stijf uitverkocht. Door de duikbootoorlog en de Duitse sabotageacties in de Verenigde Staten viel te verwachten dat het land betrokken zou worden bij de Grote Europese Oorlog.
In 1916 meldde Europe zich als vrijwilliger bij het 15th New York Infantry Regiment. De populaire gesyncopeerde muziek van Jim Europe kon in de zwarte wijken van New York goed worden ingezet als rekruteringsinstrument. In december 1917 reisde het regiment af naar Frankrijk met Jim Europe als leider van ‘the best damn brass band in the United States Army’. Europe’s peloton was bovendien de eerste zwarte gevechtseenheid op Franse bodem, maar die werd wel ingedeeld bij een Frans regiment. Het Amerikaanse leger stond niet toe dat blanken en negers zij aan zij zouden strijden tegen de Centrale Mogendheden. Europe’s muziekcorps, door de Duitsers ‘Harlem Hellfighters’ genoemd, vermaakte zowel de militairen als de Franse burgers met marsmuziek en jazz. De enthousiaste reacties van het Franse publiek en de wijze waarop men op zijn muziek danste, volgens Europe hetzelfde als in de Verenigde Staten, overtuigde hem ervan dat jazz universele muziek is. De Fransen beschouwden de jonge jazz vooral als oorlogsmuziek. Muziek voortgekomen uit de loopgraven.
Na zijn verhaal over het debuut van de jazz op het Europese vasteland, waarmee De Ridder -zonder geweld te doen aan de jazzfeiten- getuigt van een grote verbeeldingskracht, komt hij tot een exposé van de Europese schrijvers die beïnvloed waren door rebelse, revolutionaire muziek. De Vlaamse schrijver Frans van Waegt schreef het eerste in Europa geschreven boekje over jazz. Jazz-band, novellen en schetsen verscheen in 1920. ‘De jazz was volgens Van Waegt in staat om van de scherven van de naoorlogse samenleving een nieuw caleidoscopisch geheel te maken: lawaaierig en gebroken, onecht en parodistisch, maar ook vol muziek en levenskracht.’
Het optreden van Mitchell’s Jazz Kings met in hun gelederen de saxofonist Sidney Bechet in de Brusselse Alhambra schouwburg op 24 januari 1920 ervoer de Franstalige dichter Robert Goffin als een overweldigende, bijna religieuze ervaring. De jazz werd in het vervolg de muze van zijn poëzie. De Ridder behandelt hierna het werk van Paul van Ostaijen, Gaston Burssens, Maurice Roelants en Raymond Brulez.
In de jaren na de Grote Oorlog was de jazzmuziek de handlanger van de avant-garde en het revolutionaire elan van het turbulente Europa. De Ridder beschrijft de invloed van de tumultueuze muziek op de literatuur in de landen, ingedeeld op grond van hun positie tijdens de Eerste Wereldoorlog: Oostenrijk, Duitsland, de nieuw gevormde naties Polen en Tsjecho-Slowakije, Engeland, Italië, Frankrijk en de neutrale landen Denemarken en Nederland.
Als een van de eersten liet de Nederlandse schilder Piet Mondriaan in 1920 zijn licht schijnen over de jazzmuziek. Oude vormen moesten volgens hem worden verwoest en ‘de jazz fungeerde daarbij vaak als een vooruitgeschoven strijdkracht, als de avant-garde van de avant-garde.’ De Nederlandse literatuur kent weinig schrijvers die vóór de Tweede Wereldoorlog de verworvenheden van de jazzmuziek in hun werk incorporeerden.
Het is De Ridders verdienste dat hij de relatief onbekende Nederlandse schrijvers als Frederik Chasalle (pseudoniem van Constant van Wessem), Simon Koster en Eline van Stuw voor het voetlicht weet te plaatsen. De Ridder constateert dat de Nederlandse jazzgeschiedenis over vele losse publicaties is verspreid. ‘Zeker voor de vroegste periode is literatuur in die publicaties zelden een prominent aandachtspunt geweest.’
In het hoofdstuk Black, Brown en Bebop beschrijft De Ridder de muziek van Duke Ellington, de emancipatiestrijd van de zwarte Amerikanen, de in augustus 1942 uitgebroken opnamestaking van de leden van de American Federation of Musicians en de geboorte van de bebop, die als gevolg van deze staking slecht is gedocumenteerd. De rol van de jazz tijdens de Tweede Wereldoorlog blijft in Rebelse Ritmes zwaar onderbelicht, terwijl het spelen van jazzmuziek toen echt een daad van verzet was.
Over de houding van de nazi’s ten opzichte van de jazzmuziek zegt De Ridder: ‘Tegen de tijd dat Joseph Goebbels in 1935 in Duitsland alle jazz van de radio en uit de danszalen wilde bannen, was de Swing al zo ingeburgerd dat het haast onmogelijk was om de ‘negerjazz’ en het joodse gefiedel te onderscheiden van de zogenaamde nieuwe Duitse dansmuziek.’ De jazz verkeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog in een complexe en paradoxale positie. Het is jammer dat De Ridder niet dieper in de materie is gedoken. Hij schrijft: ‘De nationaalsocialistische kruistocht tegen de jazz werd al snel een uitzichtloze poging om een werkbare definitie te vinden.’ De Ridder gaat hier voorbij aan het door de Nederlandse jazzcriticus Willem van Steensel van der Aa in opdracht van de nazi’s nauwkeurig omschreven ‘verbod van negroïde en negritische elementen in de dans en amusementsmuziek’.
Omdat de jazz in eerste instantie vooral een dansrage teweeg bracht, hadden de jazzmusici tegen het einde van het interbellum volgens De Ridder lang niet dezelfde impact als na de Tweede Wereldoorlog. De jazz was geen rebel meer, maar evolueerde tot een slaaf van de ontluikende consumptiemaatschappij. Beboppioniers als Dizzy Gillespie, Charlie Parker, Thelonious Monk en Max Roach ‘pasten ervoor om nog langer rekening te houden met de wetten die de entertainmentindustrie op vraag van een steeds groter en steeds blanker publiek stelde.’
De bebop had wèl invloed op de Nederlandse literatuur. Remco Campert, Rudy Kousbroek, Simon Vinkenoog, Louis Th. Lehmann, Gerrit Kouwenaar, Cees Buddingh’, Jan Elburg, Lucebert, K. Shippers, Bert Schierbeek, Bernlef en later Henk Romijn-Meijer, J.J. Wesselo, C.B. Vaandrager en Jules Deelder annexeerden de nieuwe revolutionaire muziek.
Tijdens de Koude Oorlog bleek de jazz op slag een instrument om het communisme te kunnen bestrijden. In het hoofdstuk Jazzambassadeurs beschrijft De Ridder de al dan niet door de Amerikaanse overheid ondersteunde pogingen van Dave Brubeck, Dizzy Gillespie, Benny Goodman, Louis Armstrong, Miles Davis en Thelonious Monk om het publiek achter het ijzeren gordijn kennis te laten maken met jazz. Amerika’s geheime wapen was de blue note. De jazzmusici waren ambassadeurs van ‘de vrije wereld’, maar in eigen land moest die vrijheid nog worden veroverd.
De jazz werd een wapen van de burgerrechtenbeweging. In The people’s only candidate gaat De Ridder in op de poging van Dizzy Gillespie om zich kandidaat te stellen voor het presidentschap van de Verenigde Staten. Het levert een bijzonder amusant, maar ook wrang hoofdstuk op. Met de opkomst van de Free jazz kreeg de jazz een sterkere politieke lading. Charles Mingus en Archie Shepp waren de voornaamste muzikale voorvechters van de burgerrechtenbeweging. In Nederland kreeg de Free jazz eerder op muzikale dan politieke gronden navolging met onder andere de Instant Composers Pool van Han Bennink, Mischa Mengelberg en Willem Breuker.
Het laatste hoofdstuk van Rebelse Ritmes beschrijft de belevenissen van de tenorsaxofonist Sonny Rollins tijdens de aanslagen op het World Trade Centre en zijn optreden, vier dagen na 9/11. De Ridder laat de joodse rietblazer Gilad Atzmon uitgebreid aan het woord. De jazz maakte hem bewust van de wereld buiten Israel en de misdadige houding van zijn land tegenover de Palestijnen. De jazz is zijn persoonlijke jihad. Het boek eindigt met de hallucinerende actie van de Franse koorddanser Phillipe Petit, die in 1974 vijfenveertig minuten lang tussen de torens van de Twin Towers liep tot hij door de politie werd gearresteerd.
Matthijs de Ridder beklemtoont in zijn boek de facetten van de jazzmuziek geplaatst in een sociaal-maatschappelijke context en de weerslag daarvan in de literatuur. Wanneer De Ridder talrijke literatoren citeert, krijgt Rebelse Ritmes soms de allure van een uittrekselboek, maar wanneer zijn verbeelding waarheidsgetrouw aan de haal gaat met de jazzgeschiedenis groeit het boek uit tot een van de meest creatieve studies over de relatie tussen de letterkunde en de jazz. En hij kan schrijven: ‘De opruiende muziek was een vervelende ruis op de mantra van Frankrijks grootsheid’ of ‘jazz is een hinderlijke stoorzender in een wereld van regels en regelmaat’ zijn zinnen die bijblijven.
De Ridder heeft geen boek geschreven voor de grote massa die hoe dan ook geen affiniteit heeft met rebelse ritmes. Jazzmuziek wordt vooral gewaardeerd door een hoogopgeleid en kapitaalkrachtig gehoor, maar omdat Rebelse Ritmes een swingende cultuurgeschiedenis van onze tijd is, zou iedereen het moeten lezen.
Matthijs De Ridder
Rebelse Ritmes. Hoe jazz & literatuur elkaar vonden.
272 pagina's, hardcover
De Bezige Bij Antwerpen
€19,95