OLYMPIERS IN FLANDERS FIELDS
Geplaatst op
21 juli 2014
door
Jef Abbeel
Zowel de oude als de moderne Olympische Spelen gingen in principe gepaard met een periode van vrede. Tijdens de Spelen mocht er geen oorlog gevoerd worden.
Maar tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog moesten de Spelen wijken voor het oorlogsgeweld : in 1916, 1940 en 1944 was er geen plaats voor Olympische sport. De Spelen die in 1916 in Berlijn moesten plaats vinden, kwamen daar pas in 1936 en waren niet meteen een symbool voor vrede. Dit boek, samengesteld door twee voormalige atleten, portretteert 16 sporters die in 1914 opgeroepen werden of zich spontaan aanmeldden voor het front en die er ook het leven lieten. Ze werden tussen de 24 en 42 jaar oud.
Het boek begint met het gedicht van de Canadees John McCrae (1872-1918) over de klaprozen, symbool van het vele vergoten bloed en tegelijk van nieuw leven op verwoeste grond. De 16 sporters vormen een min of meer representatief staal van een veel grotere groep die de oorlog niet overleefde, onder wie drie winnaars van de Ronde van Frankrijk.
Min of meer, want het Britse Gemenebest en de topuniversiteiten van Oxford en Cambridge zijn oververtegenwoordigd.
De auteurs maakten hun selectie op basis van de Olympische Spelen van 1908 (Londen) en 1912 (Stockholm). In 1908 namen 2008 atleten deel, van wie slechts 37 vrouwen. In 1912 waren ze met resp. 2407 en 48 en kwamen ze voor het eerst uit de vijf werelddelen. En voor het eerst sprong men over 2 meter en bij de polsstok 4 meter 02.
De sporters komen uit diverse disciplines. De Brit Gerard Anderson was een getalenteerd hordeloper, maar miste in 1912 de finale van de 110 meter horden. Hij sneuvelde in Ieper, al op 7 of 9 november 1914. Een graf kreeg hij niet, wel een vermelding op de Menenpoort. Zijn broer haalde de halve finale zowel op de 100 als de 200 meter en overleefde beide wereldoorlogen.
Kenneth Powell nam deel aan de Spelen van 1908 en 1912, als hordeloper (finale 110 meter horden) en als tennisser, een combinatie die we al lang niet meer kennen. Hij ligt begraven op het kerkhof van Loker.
Edward Radcliffe Nash was nog veelzijdiger : langeafstandloper, roeier, ruiter. Medailles haalde hij niet. Hij ligt begraven in Ieper. Deze drie Britten waren allemaal universitairen van Eton, Oxford of Cambridge.
James Duffy was een Ier, die via Schotland naar Canada emigreerde en daar carrière maakte als marathonloper. In Stockholm werd hij vijfde, in 2.42. In dat jaar won hij op zijn 22° de marathon van Boston. Op 22 april 1915 maakte hij kennis met de eerste chloorgasaanvallen van de Duitsers. Een dag later sneuvelde hij door een granaat in zijn hoofd. Zijn grafsteen staat in Vlamertinge.
James Duffy was een Ier, die via Schotland naar Canada emigreerde en daar carrière maakte als marathonloper. In Stockholm werd hij vijfde, in 2.42. In dat jaar won hij op zijn 22° de marathon van Boston. Op 22 april 1915 maakte hij kennis met de eerste chloorgasaanvallen van de Duitsers. Een dag later sneuvelde hij door een granaat in zijn hoofd. Zijn grafsteen staat in Vlamertinge.
Geoffrey Barron Taylor was een Canadese roeier, die in Londen twee keer brons haalde en in 1912 in de halve finale strandde. Hij sneuvelde in Ieper, wsch. door gasvergiftiging. Zijn naam staat op de Menenpoort en op een monument in Toronto. Gilchrist Stanley Maclagan was stuurman van de Oxford boot. In Londen won hij goud, samen met vijf andere “Old Etonians”, tegen de Belgische ploeg van de Royal Club Nautique de Gand. Ook hij stierf door een gasaanval en ook zijn naam staat op de Menenpoort.
Ralph Chalmers was een Britse schermer, die zonder succes deelnam aan de Spelen van Londen. Hij stierf tijdens de Tweede Slag om Ieper en moet ook tevreden zijn met een vermelding op de Menenpoort. Zijn landgenoot Harcourt Ommundsen behaalde in 1908 en 1912 zilver als schutter. Hij ligt begraven in Ieper. Arthur James Wilson was rugbyspeler. Met zijn ploeg verloor hij in 1908 tegen de enige concurrent Australasia en behaalde dus zilver. Als mijningenieur werkte hij nadien in de Britse kolonies Zuid-Afrika en Goudkust en als thee/koffieplanter in India. De 3° slag bij Ieper werd hem fataal. Zijn naam staat op de Menenpoort en op een monument in Engeland.
Noel Chavasse had een tweelingbroer. Ze worden hier de Britse Borlées genoemd. Beide broers werden in 1908 uitgeschakeld in de reeksen van de 400 m. De winnaar, Wyndham Halswelle, sneuvelde in 1915 in Frankrijk, maar die krijgt hier geen portret. Chavasse verzorgde als dokter de gewonden aan meerdere fronten en ligt begraven in Vlamertinge. Eén van zijn broers, Aidan, ging hem vooraf in de dood. Van Chavasse zijn brieven en (dure) oorlogsmedailles bewaard en in 2006 kreeg hij zelfs een postzegel.
George Hawkins was sprinter. Hij werd vierde op de 200 m in Londen. Hij sneuvelde bij Ieper en kreeg er zijn graf.
George Butterfield liep de mijl in 4’18”2, de snelste wereldtijd in 1906. In 1908 liep hij 1’58”9 op de 800 m en 4’11”8 op de 1500 m, maar hij kwam daarmee niet verder dan de halve finales. Hij ligt begraven in Zillebeke. Duncan Mackinnon behaalde in 1908 goud als roeier en won met Oxford drie keer tegen Cambridge. Hij sneuvelde bij Passendale. Zijn lichaam is niet teruggevonden. Zijn naam staat wel op het Tyne Cot Memorial.
Alexander Decoteau was een Cree-Indiaan uit een reservaat in Canada en dus één van de weinige Indianen die de Olympische Spelen haalde. Hij werd 8° op de 5.000 m in Stockholm. Hij was niet de enige finalist die sneuvelde tijdens de oorlog : ook de nummer twee, de Fransman Jean Bouin en de bronzen medaille, George Hutson, overleefden de oorlog niet. Ook zij krijgen een kort eerbetoon. Winnaar was de Fin Kolehmainen, die in 1913 door Bouin geklopt werd in een uurloop, waarin Bouin het wereldrecord op 19.219 m zette. Ronald Harcourt Sanderson was roeier van Cambridge. In 1908 haalde hij goud. Zijn grafsteen bevindt zich op het grote Britse kerkhof van Lijssenthoek. Hij werd 42 (1876-1918) en bereikte daarmee de hoogste leeftijd van deze atleten.
Hans Braun, eindelijk een atleet van buiten het Britse Commonwealth, liep in 1908 Duitse records op 800 (1’57”4, later 1’55”2) en 1500 m (4’14”6) en in 1909 ook nog 49”0 op 400. In Londen haalde hij brons op de 800 men zilver op de estafette (200+200+400+800). In Stockholm werd hij 4° op de 800 en 2° op de 400 (48”3). Hij zorgde voor de doorbraak van de Leichtathletik in Duitsland, waar zijn naam nog altijd voorkomt in straten, pleinen en stadia. Met zijn gevechtsvliegtuig verongelukte hij in Cambrai, in oktober 1918, kort voor de wapenstilstand. Deze knappe atleet werd begraven op het Duitse kerkhof van Vladslo, Diksmuide, dat later bekend raakte door het beeldhouwwerk “Treurend ouderpaar” van Käthe Kollwitz voor haar zoon Peter.
In de inleiding staat een citaat van Nelson Mandela over de kracht van de sport om de wereld te veranderen en volkeren te verenigen. Het boek eindigt met getuigenissen van Vlaamse ex-topsporters over de bijdrage van de sport aan de wereldvrede.
Gaston Roelants (°1937) is de enige onder hen die als kind de 2° Wereldoorlog nog meegemaakt heeft en er nog levendige herinneringen aan over houdt. Karel Lismont merkt terecht op dat men vandaag veel moeilijker vrijwilligers zou vinden om naar het front te trekken dan in 1914.
De auteurs van dit boek hebben grondig opzoekwerk verricht. Dat blijkt uit de citaten en foto’s die ze voor elke figuur bijeen gezocht hebben. En ook uit de lange bibliografie. Ze schetsen het gezin waarin de gesneuvelde atleten opgroeiden, hun levensloop en de omstandigheden van hun dood. Over hun training (omvang, frequentie, intensiteit, methodes) vernemen we helaas niets. Het boek is mooi uitgegeven met een stevige kaft. Opmerkelijk is wel dat er geen enkele Belg en maar één Fransman bij de slachtoffers staan. Net zoals het boek van Frank Becuwe (“Omloop van de Slagvelden. De meest heroïsche wielerwedstrijd ooit.”) vormt het een bijdrage vanuit de sportwereld aan de Eerste Wereldoorlog.
Herwig Reynaert & Bart Vangrysperre,
Olympiërs in Flanders Fields.
Uitgeverij Vanden Broele, Brugge, 2014.
127 p.; foto’s, tabellen, literatuur, websites.