UNE GUERRE NOIRE

Geplaatst op 7 april 2007 door Jeannick Vangansbeke
Haalden Franse militairen, vermomd als Belgische para's, het vliegtuig van de Rwandese president Habyarimana neer?

uneguerrenoireboek.jpgHaalden Franse militairen, vermomd als Belgische para's, het vliegtuig van de Rwandese president Habyarimana neer? Onmiddellijk na zijn dood en de slachting die erop volgde, betoogde de Brusselse kwaliteitskrant Le Soir dat er aanwijzingen waren dat Franse militairen, gekleed in Belgische uniformen, het vliegtuig van de Rwandese president zouden hebben neergehaald, wat de dood ontketende van 800.000 mensen in Rwanda. Alle mogelijke getuigen in de buurt van het vliegveld werden vermoord in de eerste dagen na de aanslag.

Journaliste Colette Braeckman onthulde op de voorpagina van Le Soir van 17 juni 1994 hoe volgens haar het startschot voor de slachting in Rwanda werd gegeven. Volgens verschillende gelijklopende getuigenissen zouden twee Franse militairen van de DAMI (Détachement d'assistance militaire à l'instruction) het vliegtuig van president Habyarimana en zijn Burundese kollega Ntaryamira hebben neergehaald. Beide presidenten werden gedood. Hun vliegtuig zou zijn neergehaald door een draagbare SAM-rakket van Sovjetmakelij, allicht uit Irak afkomstig. Rwandese militairen zijn niet opgeleid voor dat soort wapens. Onmiddellijk na de aanslag zouden de daders het militair kamp verlaten hebben, in uniformen van het Belgische leger. Sinds enige tijd waren een aantal Belgische uniformen, door de VN-blauwhelmen naar de wasserij van het hotel Méridien gebracht, verdwenen. De Franse militairen zouden er goed voor gezorgd hebben dat twee soldaten van de Rwandese nationale wacht hun Belgisch uniform opmerkten. Zo zou meteen het gerucht verspreid worden dat België verantwoordelijk was voor de aanslag op Habyarimana.

Waarom wilden de extremisten van het regime zelf, de dood van Habyarimana? Radicale Hutu Power aanhangers verweten hem dat hij plooide voor de internationale druk, met name vanuit België, en een regeling aanvaardde met het Rwandees Patriottisch Front en de wettelijke oppositie in Kigali. Op het ogenblik van de aanslag kwam Habyarimana terug uit Dar es Salaam, in Tanzanië, waar hij de akkoorden van Arusha had getekend. Bij zijn terugkeer in Kigali moest de president in een toespraak de vorming van een overgangsregering aankondigen met verschillende leden van het FPR en de oppositie. Deze akkoorden waren in de ogen van België noodzakelijk geworden om het regime te redden dat sinds het FPR in 1990 de gewapende strijd was begonnen, ernstig in het gedrang was gekomen en niet meer overeind kon blijven.

België hoopte het regime deels in stand te houden door het FPR tot samenwerking met het regime van Habyarimana te brengen. Frankrijk koos voor ondubbelzinnige militaire steun aan het oude regime. Om de ‘kapitulatie’ te verhinderen zou het Frans leger tot en met de moord op de president zijn gegaan. Toppunt van cynisme: de avond voor deze onthullingen stelde de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Alain Juppé, voor een interventiemacht op de been te brengen. Dit standpunt werd ingenomen na een beperkte ministerraad waar Mitterrand aanwezig was. Artsen Zonder Grenzen Frankrijk verklaarde zich eveneens voorstander hiervan.

De stellingen van Braeckman over de verregaande Franse verantwoordelijkheid zijn nu door twee Franse onderzoekers in een breder historisch kader geplaatst. Périès is een specialist revolutionaire oorlogsvoering, Servenay doceert journalistiek in Rijsel. Beide gaan in de guerrilla en contra-guerrilla van de vroeger jaren zestig, toen de Belgen vanuit Rwanda de Congolese opstandelingen bestreden, de wortels van de genocidaire logica zoeken. Zo ontketende Kayibanda in 1964 al een ‘discrete genocide’ volgens hen. De Franse militaire doctrine was wat ook de Rwandese militairen in hun opleiding meekregen en uiteindelijk toepasten in de jaren 1990-1994. Daarom zijn niet enkel sommige plannenmakers en uitvoerders, maar ook de intellectuele oorzaken van de Rwandese genocide aan de oevers van de Seine te vinden.

Zij schetsen de geschiedenis van DAMI en de centrale rol die adviseur en zoon van de president Jean Christophe Mitterrand speelde. Franse diplomaten, Belgische inlichtingendiensten waarschuwden en wisten wat er zou gebeuren, maar president Mitterrand vroeg retorisch in juli 1994: ‘Werd de wereld op 7 april soms wakker in het bewustzijn van een nieuwe genocide?’ In militaire archieven vonden de auteurs meer medewerking dan in politieke of diplomatieke, hoewel zij ook konden rekenen op belangwekkende getuigenissen van o.a. oud-premier Balladur. Voor Mitterrand betrof het een agressie van Oeganda en zijn ‘Tutsi-president’ tegen Rwanda en had Frankrijk het recht tussenbeide te komen. De auteurs spreken zich niet uit over de aanslag zelf, maar schetsen een politieke en intellectuele voorgeschiedenis die de stellingen van Colette Braeckman aannemelijk maken.

Gabriel Périès, David Servenay, Une guerre noire : enquête sur les origines du génocide rwandais 1959-1994, Paris: La Découverte, 2007, 415 blz.

Bericht geplaatst in: boekrecensie