DE STUDENTEN VAN TIANANMEN
Een terugblik op de gebeurtenissen in 1989.
In het voorjaar van 1989 protesteren honderdduizenden studenten, arbeiders en ambtenaren wekenlang op het Plein van de Hemelse Vrede (Tiananmen) in Peking en in tientallen andere steden in China. Waartegen protesteerden ze?
De demonstraties die in het voorjaar van 1989 heel China haar greep hielden waren het gevolg van een verstoorde balans tussen verwachtingen en mogelijkheden. De verwachtingen waren de laatste jaren onder andere gestegen door het invoeren van verschillende polls onder de bevolking. Daarnaast waren de verbrokkeling van de eenheid binnen de partij en het impliciet en expliciet aanmoedigen van studenten door hervormers binnen de partij de belangrijkste redenen voor het ontstaan van de massabeweging. Het aansteken van het lont in dit kruitvat gebeurde op 15 april 1989, de dag waarop Hu Yaobang overleed. Deze hervormingsgezinde bestuurder had in 1987 onder druk van het bestuur zijn functie van partijsecretaris neergelegd en was bij overlijden nog lid van het Politbureau, het dagelijks bestuur van de CCP. Voor studenten was Hu een symbool voor progressieve hervormingen en een overheid zonder corruptie. Maar zijn grootsheid werd al snel overtrokken en bij dood was hij nog groter en liberaler dan hij in leven was geweest. Al op 17 april marcheerden duizenden studenten het Tiananmen-plein op. Ze eisten onder andere het publiekelijk maken van bezittingen van partijleiders, het opheffen van verschillende mediarestricties, een verhoging van het onderwijsbudget en een eerlijke en precieze weergave in partijkranten over de demonstraties. Ondanks de hoge organisatiegraad waren de studenten niet consequent in het uitvoeren van hun ideeën. Plannen werden onderbroken, veranderd of weer afgeblazen. Verschillende groeperingen trachtten de leiding in handen te krijgen, maar eigenlijk had geen enkele groep de volledige controle over iets. In feite reageerden groepen en gebeurtenissen op elkaar en was er sprake van een lange reeks acties en reacties, waarvan sommigen overeenkwamen en sommigen niet en sommigen elkaar overlapten en sommigen weer niet. Dit verschijnsel zou later, tijdens de onderhandelingen met de partijleiders ook voor problemen zorgen.
Één ding was echter wel duidelijk: de studenten protesteerden níet voor het omverwerpen van de communistische partij of het invoeren van een meerpartijstaat. Hun belangrijkste eis was het recht op het kiezen van hun leiders en een vrij en onafhankelijke pers. De opstand was dan ook geen democratische beweging volgens westerse maatstaven van democratie. De studenten handelden eigenlijk volgens het principe van minzhu. Hiermee wordt, in tegenstelling tot het bij de westerse democratie behorende pluralisme, een visie bedoeld waarbij mensen dezelfde inzichten en ideeën hebben. Het is dus lastig om de democratische beweging van 1989 te zien in de pluralistische zin van het woord ‘democratie.
Gedurende de gehele periode die de betogingen zouden gaan, van 15 april tot 4 juni, wisten de studenten het momentum te houden met slim geplande en goed getimede acties. Zo gingen zij bijvoorbeeld veel slimmer om met de media. Ze grepen het belangrijke staatsbezoek van de Sovjetleider Michael Gorbatsjov aan om de aandacht van de in groten getale aanwezige buitenlandse pers te krijgen. Een hongerstaking, die op 13 mei begon, viel samen met het bezoek van Gorbatsjov. Omdat de politie bovendien niet in staat was het Tiananmen-plein voor het staatsbezoek te ontruimen, moest de Sovjetleider vernederend een zij-ingang nemen. De studenten stonden zo in de spotlights van de internationale media. De hongerstaking bracht nog een ander groot voordeel met zich mee: de actie overbrugde het culturele gat tussen studenten en arbeiders. De arbeiders zagen in dat de studenten niet alleen voor hun eigen belangen, maar voor dat van de hele samenleving protesteerden, en sloten zich in toenemende mate bij de beweging aan.
In de nacht van 3 op 4 juni verschenen troepen van het Volksbevrijdingsleger op het Tiananmen-plein om de laatste paar duizend studenten te verwijderen. De partijtop had de betogingen bestempeld als een ‘contrarevolutionaire rel’ en het leger opdracht gegeven naar het plein op te rukken. Het schoonvegen van het plein die nacht verliep zonder bloedvergieten, maar het oprukken naar het plein door de buitenwijken van Peking had veel mensenlevens gekost. De burgers van de stad, die vastbesloten waren de studenten tot het laatst toe te verdedigen, hadden barricades opgeworpen en bestookten het leger met bakstenen, molotovcocktails en stukken hout. De militairen openden daarop het vuur op de opstandige burgers. De schattingen van het aantal slachtoffers lopen uiteen van 600 tot 3000, waaronder tientallen studenten en soldaten. In de dagen na het bloedige neerslaan van de demonstraties gingen de Chinese autoriteiten op zoek naar de leiders en deelnemers van de betogingen. 22 'contrarevolutionairen' en zeven participerende intellectuelen werden gezocht. Burgers en arbeiders moesten zich verantwoorden voor hun houding en acties. Op 13 juni kreeg het leger de bevoegdheid vluchtende verdachten dood te schieten en sloot China zijn landsgrenzen. Eind juni bedroeg het aantal gearresteerde individuen bijna 2000. Velen werden kaalgeschoren en geslagen op televisie vertoond.
De gebeurtenissen op 4 juni markeerden een abrupt einde in de voorzichtige ontwikkelingen van burgerlijke en politieke mensenrechten in China die zich in de jaren tachtig voltrokken had. In internationale zin werd het land juist gedwongen zich met de ontwikkeling van mensenrechten bezig te houden. De studenten hadden met hum manieren van communiceren duidelijk een internationale schreeuw om aandacht afgegeven. De staat van beleg die op 20 mei werd afgekondigd bleek achteraf van cruciaal belang te zijn, omdat dat het moment markeerde waarop de Chinese overheid de mensenrechten definitief vaarwel zei. Mensenrechtenorganisaties reageerden geschokt op het bloedig neerslaan van de demonstraties. Volgens Amnesty International was het neerschieten van ongewapende burgers in strijd met Artikel 3 van de Code of Conduct for Law Enforcement Officials die stelt dat het gebruik van geweld ‘uitzonderlijk’ moet zijn en niet ‘disproportioneel moet zijn in verhouding tot het doel’. De aanpak van de regering leek echter vrijwel direct effect te sorteren. Al snel was de roep om democratie in China niet veel meer dan gefluister, waren de leiders van de democratische bewegingen ondergronds gegaan of naar het buitenland gevlucht, en werden opgepakte studenten slechts in kleine groepjes vrijgelaten, naargelang het toenemende vertrouwen binnen de partij om de zaak in de hand te kunnen houden.
De betogingen die in het voorjaar van 1989 China overspoelden worden doorgaans ‘democratische studentenprotesten’ genoemd, maar dit beeld dekt niet de volledige lading. De democratische eisen die de betogers stelden gingen niet veel verder dan het kiezen van hun bestuurders binnen de communistische partij en het opheffen van de mediarestricties. Dat is heel wat anders dan een pluriform democratische systeem met uitwisseling van verschillende politieke ideeën en het bestaan van een vrije private pers. Bovendien bestond de groep betogers op den duur niet meer uit alleen meer studenten. Arbeiders, journalisten, intellectuelen en zelfs medewerkers van de overheid participeerden gaandeweg in de protesten, vaak zelfs via officiële partijvakbonden.
De eisen die de betogers stelden fluctueerden sterk, maar vier categorieën zijn uit de verlangens te destilleren. Naast het reeds genoemde democratisch kiezen van de leiders en het opheffen van de persrestricties, was de aanpak van corruptie door overheidsmedewerkers de belangrijkste eis. Deze gaogan zidi, het voortrekken van partijleden en hun familieleden, hing velen de keel uit. Daarnaast was het terugdringen van de inflatie een belangrijk punt tijdens de betogingen. De hervormingen hadden gezorgd voor een sterke economische groei, maar dit resulteerde eveneens in een uit de hand lopende inflatie. Daarnaast waren de studenten op zoek naar meer waardering voor het intellectuele leven in China. Ze uitten dit in de vorm van eisen voor een hoger onderwijsbudget, maar waren er tevens van overtuigd dat er veel intellectueel talent werd verspild door de in hun ogen anti-intellectuele houding van de communistische leiders.
In zeker zin is er een verband te trekken tussen de hervormingen die de communistische partij doorvoerde en de protesten in het voorjaar van 1989. De keuze voor economische openheid en het versnellen van de introductie van geavanceerde technologie bracht naast machines ook ideeën binnen in China. Honderdduizenden invloedrijke Chinezen zagen tijdens hun reizen naar het buitenland hoe de westerse geïndustrialiseerde landen functioneerden Bovendien werden de economische hervormingen niet gevolgd door de zo gewenste politieke hervormingen. De crisis van 1989 kan dan ook de crisis van de onvoltooide hervormingen worden genoemd. Toen Deng in 1979 aan de macht kwam benoemde hij vier terreinen waarop China zijn economische hervormingen moest richten. Deze ‘vier moderniseringen’ (landbouw, industrie, defensie en wetenschap en technologie) werden aan de vooravond van het Tiananmen-incident van 1989 door de dissident Wei Jingsheng aangevuld met een vijfde. Hij zei dat de eerste vier niet konden worden bereikt zonder de vijfde: democratie. De betogers van 1989 hadden dat ook voor ogen, echter binnen het kader van de communistische partij.