NA HET FEESTJE KOMT DE KATER

Geplaatst op 4 februari 2010 door Lucia Hogervorst
Na het feestje komt de kater
Lucia Hogervorst over Tumult, het levensverhaal van Madelon Székely-Lulofs.
Zwemmen in het geld, maar plotseling loopt het zwembad leeg. Dat overkomt niet alleen de rubberplanters in de roman Rubber van Madelon Szekely-Lulofs uit 1931, maar ook de schrijfster zelf, zo lezen we in Tumult, de biografie van Frank Okker.

Bonussen staan nu volop in de aandacht als de grote boosdoeners in de huidige kredietcrisis, maar het is absoluut geen nieuw verschijnsel. Ook in de ‘roaring twenties’ van de twintigste eeuw keren lucratieve bedrijfstakken flinke bedragen uit als winstaandeel aan hun werknemers. En wat moet je dan ineens met al dat geld? Met die vraag worstelen ook de rubberplanters in de roman Rubber van Madelon Székely-Lulofs. Ze weten van gekkigheid niet wat ze moeten doen als ze pootje baden in de losse centen kunnen verruilen voor het rondzwemmen in dikke stapels bankbiljetten.

De Hollandse rubberplanters in Rubber werken op een grote rubberonderneming op Oost Sumatra in de periode 1920-1929. Ze willen er in luttele jaren zóveel geld verdienen dat ze er daarna in Holland goed van kunnen leven. Het prachtige oerwoud op Deli wordt platgebrand en er komen enorme rubberplantages voor in de plaats. Rubber is een essentiële grondstof voor de Amerikaanse automobielindustrie, die op volle toeren draait. De Nederlandse planters in de roman zijn dan ook in dienst van de Sumatra Hevea Company, een grote Amerikaanse rubbermaatschappij.

De schrijfster schetst een indringend beeld van een harde, materialistische en door en door koloniale samenleving. De contractkoelies werken er voor een schijntje onder leiding van Europees hoger personeel, dat in de hoogconjunctuur van de jaren twintig fabelachtige inkomens verdient. Ze portretteert het zware, saaie planterswerk, de indrukwekkende natuur, de ondragelijke hitte én de obsessie met geld. Als de winsten alsmaar blijven stijgen raken de planters in een roes van materiële overvloed, drank en vrouwen. Die roes weet Székely-Lulofs uitstekend te beschrijven. De blanke planters en hun vrouwen gaan zich te buiten aan flirtpartijen, buitenechtelijke affaires en woeste feesten op de sociëteit. Ze imponeren elkaar met de duurste nieuwe auto’s, de meest buitengewone luxelekkernijen, de duurste drank, en de meest mondaine, weelderige kleding. Een citaat: ‘Toen […] greep hij haar hardhandig bij de schouders […], stak zijn hand in haar laag decolleté en ontblootte één van haar kleine blanke borsten. Toen verdween zijn hand geheel onder haar opgesjorde rok.’ Aan al dat feesten en slempen kwam in één klap een eind door de beurscrisis van 1929. 

Maar voor Madelon Székely –Lulofs begon het feest toen juist, zo weten we uit de biografie Tumult van Frank Okker. De schrijfster verwierf internationale bekendheid met haar roman Rubber, die ze in 1931 publiceerde, en met de roman Koelie uit 1932. Door de ophef eromheen stegen de verkoopcijfers tot grote hoogte en stroomde het geld binnen. Székely –Lulofs schetste het planterswereldje met grote openhartigheid. Ze kende het dan ook van binnenuit: het slempen en feesten, het overspel, het smijten met geld, de uitbuiting van de Indonesische bodem en de bevolking, ze had het allemaal zelf meegemaakt. Madelon Lulofs werd in 1899 in Indië geboren en groeide er op. Ze trouwde jong, net 19 jaar, en vertrok met haar man naar Deli waar hij opzichter op een rubberplantage werd. Het echtpaar kreeg twee kinderen, maar het was geen goed huwelijk. Het stel had vaak ruzie en echtgenoot Hein Doffegnies kon bovendien de literaire aspiraties van zijn vrouw niet waarderen. Naar goed voorbeeld van haar eigen vader begon Madelon een buitenechtelijke verhouding met de charmante, maar grillige Hongaar Lásló Székely, die ook als planter werkte, en net als zij literaire ambities had. Na vier jaar schandaal vertrokken ze naar Europa, waar ze huwden en beiden als schrijver de kost verdienden. Door onhandige beleggingen raakten ze in Hongarije het in Indië bij elkaar vergaarde geld kwijt, maar het kon Madelon niet deren. Haar romans hadden immers succes, Rubber werd zelfs in vijftien talen vertaald, verfilmd en voor het toneel bewerkt. In het najaar van 1934 woonde de schrijfster de honderdste voorstelling bij van de toneelbewerking. Speciaal voor die gelegenheid, zo schrijft Okker, schafte ze een prachtige mauve avondjapon van tafzijde aan voor 125 gulden, omgerekend nu duizend euro.  Ze keek niet graag op een gulden meer of minder. 
 
Maar het tumult dat ze met haar romans veroorzaakte verstomde, en daarmee kwam er ook een einde aan haar eigen feestje. Na de Tweede Wereldoorlog was er nauwelijks meer belangstelling voor haar Indische romans, bijvoorbeeld voor Tjoet Nja Din. Hierin nam ze het op voor een Atjehse vorstin ten tijde van de Atjeh-oorlog. Ze wilde het boek in 1948 publiceren, precies op het moment dat de tweede politionele acties begonnen, niet bepaald een geschikt moment voor enig cultuurrelativisme. Niemand wilde het boek uitgeven. Zo belandde ze als feuilletonschrijver bij het damesweekblad Margriet. Haar huwelijk met Székely was al eerder verzand en een derde man in haar leven, een zachtaardige cellist, pleegde overspel met haar eigen dochter uit het tweede huwelijk. Financieel zat ze aan de grond. Madelon overleed in 1958 aan een hartaanval, levend op koffie, drank en sigaretten. 
 
Het drama is ruimschoots aanwezig in het levensverhaal van Madelon Szekely-Lulofs, maar toch wil de schrijfster als persoon niet echt uit de verf komen in de biografie van Frank Okker. Het blijft vooral een verhaal, niet meer, niet minder. Het ontbreekt aan (literair-) historische context en psychologische duiding. Zelf wist ze haar personages heel goed te duiden: in haar romans wist ze precies te vertellen wat mensen deden en hoe ze het deden, of het nu om de blanke planters en hun vrouwen ging of om de contractkoelies, ze doorzag hun motieven en emoties. Ze wist zó precies waarover ze schreef, dat citaten uit haar romans nog steeds opduiken in historische monografieën. 

Gelukkig schrijft Okker in de tegenwoordige tijd. Dat maakt het verleden levend. Dat doen ook de bijzondere uitspraken die hij optekent uit de mond van Madelon Lulofs, die in bijna alles incorrect was en wars van conventies. Op de vraag wie ze in het geval van een scheepsramp zou redden, haar man of haar kinderen, geeft ze het onthutsende antwoord: ‘Mijn man natuurlijk. Kinderen kun je altijd nog krijgen.’ Aan boord van een schip vraagt een lid van de Ku-Klux-Klan haar of zij die organisatie kent en ze antwoordt: ‘Jawel, zo’n soort staat in de staat, die met perverse middelen rijken en katholieken uitmoordt, nietwaar?’ In 1956 stapt ze op journalist Henry Wiessing af, die net heeft beweerd dat het lot van de in Boedapest geëxecuteerde schrijvers hem niet bezig houdt. ‘Hij merkte onverschillig op dat de ter dood veroordeelde voor de voltrekking van zijn vonnis een sigaret kreeg.’ Madelon houdt hem meteen een sigaret voor. Tegendraads, ja, dat was ze zeker. 

Madelon Székely-Lulofs, Rubber, 
Uitgeverij Conserve,  Schoorl, 1992, integrale uitgave
ISBN 9789054290117
€ 23,-
 
Frank Okker, Tumult, het levensverhaal van Madelon Székely-Lulofs, 
Olympus non-fictie, Amsterdam, 2009, 304 pagina’s
ISBN 9789046702352
€ 17,50
 
 
Bericht geplaatst in: boekrecensie