WERK MAKEN VAN GESCHIEDENIS
Geplaatst op
25 oktober 2010
door
Lucia Hogervorst
Ondernemende historici maken werk van geschiedenis. Verslag van het NVHO mini-symposium op 20 oktober met het thema Land & Water.
Bron foto: schoolbieb.nl.
Historici doen eenzaam onderzoek in een donker archief, zo wil een hardnekkig vooroordeel. Maar historisch onderzoekers staan juist middenin de samenleving, dat maakt het mini-symposium ‘Werk maken van geschiedenis rond het thema Land & Water’ van de Nederlandse Vereniging van Historische Onderzoeksbureaus (NVHO) wel duidelijk. Onderzoek doen brengt juist veel contacten buiten de deur met zich mee, en voor uitwisseling van kennis met collega-onderzoekers biedt de NVHO een mooi platform. Dolly Verhoeven, voorzitter van de vereniging licht toe: ‘Niet alleen uitwisseling van kennis, maar ook reflectie op het werk, en het netwerken met collega’s zijn mogelijk via de NVHO. Meer leden dragen bij aan een bredere uitwisseling van die kennis en uitbreiding van het netwerk.’ Verhoeven schetst het tijdsgewricht: ‘Er is sprake van een nationale identiteit op drift, en ondertussen bevinden we ons middenin een financiële crisis. Ondernemende historici zitten in zwaar weer, net als veel andere ZZP’ers.’ Maar een beetje ondernemend type ziet altijd kansen, getuige de presentaties op deze middag.
Archeologie, een bij wet geregelde kans
Directeur Marten Verbruggen licht het werk van RAAP Archeologisch Adviesbureau toe. RAAP startte in 1985 vanuit de Universiteit van Amsterdam als werkgelegenheidsproject voor werkloze archeologen en maakte in de afgelopen 25 jaar een grote ommekeer mee: er ontstond een markt voor archeologisch onderzoek. Na de Tweede Wereldoorlog werd er driftig gebouwd voor wederopbouw en industrie, maar daarmee verdween ons bodemarchief. Dat besef drong pas later door, en inmiddels hebben gemeentelijke overheden de wettelijke taak hun bodemschatten in kaart te brengen en te beschermen. Dat biedt inmiddels werk aan 110 gespecialiseerde bedrijven en 1000 archeologen.
Archeologie verschilt van geschiedenis in het gebruik van bronnen, verder is er niet zo veel dat de disciplines onderscheidt, vindt Verbruggen. De archeologie van de Tweede Wereldoorlog is met name ‘booming’, en kan soms tot belangwekkende aanvullingen op geschreven bronnen leiden, of er zelfs mee in tegenspraak zijn. Bij grote projecten, zoals de Betuweroute, is er veel geld beschikbaar voor archeologisch onderzoek. Tot vreugde van de Projectgroep Archeologie Betuweroute was al dat gegraaf niet voor niets: in 1997 werd ‘Trijntje’ opgegraven, een vrouwelijk skelet van 7000 jaar oud.
En hoe staat het er op dit moment voor met de archeologie? Verbruggen kiest voor het glas halfvol: elke archeoloog heeft werk, er is sprake van innovatie, er gaat minder erfgoed ongezien verloren, er is een verbinding tussen archeologie en historisch landschap en er is sprake van toeristische recreatieve ontsluiting. Dat laatste is niet onbelangrijk: het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking wordt steeds hoger, en we worden gemiddeld steeds ouder, en hebben daardoor steeds meer tijd voor dit soort toerisme. Kortom: genoeg te doen voor archeologen.
Kloosterfundamenten van Mariënhage te Eindhoven tijdens archeologisch onderzoek (foto: Bureau Archeologie gemeente Eindhoven)
Tussen commercie en educatie, een column van Annette de Wit
Annette de Wit is hoofd publiek en presentatie van het Marinemuseum in Den Helder
‘Nederlanders hebben iets met water, niet vreemd natuurlijk in onze waterrijke delta. Eén op de tien Nederlanders heeft een bootje, de clichés over de zeeman met in elke stad een andere schat doen het nog altijd goed, en Sail Amsterdam mocht zich bij de laatste editie weer verheugen op anderhalf miljoen bezoekers. De interesse voor het maritieme verleden weerklinkt ook in de replica’s die je op diverse plekken in Nederland kunt bezichtigen. Die replica’s zijn educatief gezien heel interessant, niet alleen omdat bezoekers van de werven in Lelystad en Delft een goed beeld krijgen van de vroegmoderne scheepsbouw, maar ook omdat ze een historische sensatie teweegbrengen bij het publiek.
Maar ik ken ook voorbeelden hoe het niet moet. Op het prachtige terrein van de Oude Rijkswerf moest de replica van het VOC-schip Prins Willem uitgroeien tot een echte publiekstrekker, maar de hele entourage was een gemiste kans. Aan boord van de prins Willem kreeg het begrip ‘living history’ een hele nieuwe betekenis. Bezoekers werden ontvangen door een stelletje neppiraten, compleet met de obligate ooglappen, oorringen en houten benen. Verwarde bezoekers met allerlei vragen werden vakkundig het bos in of liever gezegd de zee op gestuurd. Ik was er ooit eens samen met een voormalige scheepsmodellenrestaurator en een historicus, gepromoveerd op het leven aan boord van VOC schepen, in gezelschap van een journalist en de marketingmanager van het attractiepark. De restaurator fulmineerde over ‘het vreselijke krengenschip de prins Willem’ en de VOC-historicus werd bestormd met vragen van mensen die daar rondwandelden en die oprecht belangstelling hadden voor het leven aan boord van zo’n schip.
Met het maritieme attractiepark Cape Holland is het trouwens slecht afgelopen. De Prins Willem brandde af, een echte desillusie. Willlemsoord, zoals de Oude Rijkswerf inmiddels heet, is naarstig op zoek naar een nieuw schip voor in het dok. Bij het Marinemuseum weten we heel goed wat voor aantrekkingskracht echte schepen op bezoekers kunnen hebben. Sinds 1994 is de onderzeeboot Tonijn onze grootste publiekstrekker. De boot heeft tot 1991 dienst gedaan bij de marine en de meeste suppoosten aan boord hebben echt gevaren op dit type onderzeeër. Zij vertellen het publiek kleurrijke, maar waargebeurde verhalen en dat voelen mensen. Een ander pronkstuk van het Marinemuseum is de oude mijnenveger Abraham Crijnssen, die in de Tweede Wereldoorlog aan de Japanners wist te ontstappen, door ‘vermomd’ als tropisch eiland in tien dagen van Soerabaja naar Australië te varen. Bij de Crijnssen hebben we ervoor gekozen het verhaal over de ontsnapping na te laten spelen door theatergroep Pandemonia. De voorstelling ‘Een eiland ontsnapt’ is een groot succes.
Mooi, al die nautische evenementen, zeker als die belangstelling kweken voor het maritieme verleden. Maar het zou leuk zijn als er bij de organisatoren meer aandacht komt voor de historische inhoud. En historici zouden zelf die commercie wat meer kunnen opzoeken. Een mooie taak voor ondernemende historici!’
Deelnemers aan het mini-symposium, foto: Ingrid van der Vlis
Onderzoek voor het Nieuw Land Erfgoedcentrum
Remco van Diepen doet in vaste dienst van Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad onderzoek naar diverse aspecten van de geschiedenis van Flevoland, Neerlands jongste provincie, gewonnen op het water. Bij zijn aantreden was er sprake van vier verschillende instituten: het Sociaal Historisch Centrum voor Flevoland, het Nieuw Land Poldermuseum, het Provinciaal Depot voor bodemvondsten en het Rijksarchief Flevoland. Maar onder druk van de provincie vormden deze vier organisaties samen het Nieuw Land Erfgoedcentrum, dat een historische centrumfunctie vervult. Er is een afdeling Publiek & Presentatie, een afdeling Collectie & Onderzoek en er is een eigen uitgeverij. De vaste presentatie geeft een beeld van de Swifterbantcultuur, van vergane schepen en van de geschiedenis van de polders. De afdeling Collectie & Onderzoek beheert de archieven en de audiovisuele middelen. In dat verband heeft Van Diepen verschillende taken: hij verricht niet alleen zelf historisch onderzoek, variërend van gezondheidszorg in de polders tot scheepsgeschiedenis, maar levert ook inhoudelijke bijdragen aan tijdelijke en permanente presentaties, voert de redactie van het cultuur-historisch jaarboek, begeleidt onderzoekers in het kader van het wetenschappelijke plus onderzoek, en biedt hulp aan externe onderzoekers en andere geïnteresseerden in de Zuiderzeepolders. Kortom: een job vol variatie.
The History Store vindt de kracht van het verleden
Met historisch identiteitsonderzoek biedt Hans van den Brink steden, wijken en gebieden de mogelijkheid de kracht van het verleden te ontdekken. De uitkomsten van zo’n onderzoek dienen als basis voor visie, beleid en concrete maatregelen, zoals een structuurvisie, citymarketing of wijkverbetering. Het onderzoeksmiddel bij uitstek is de biografie. Die is breed inzetbaar, zowel voor een gebied, een organisatie, een stad, een wijk of voor een individu. Wanneer het gaat om een stad of streek kijkt Van den Brink naar verschillende ‘lagen’, naar het grondgebied, de economie, de bevolking, de cultuur en het bestuur.
Aan de hand van sheets vertelt Van den Brink over zijn bevindingen voor ‘Flevoland anders bekeken’. Er zijn tijdsverschillen in het ontstaan: de Noordoostpolder dateert van 1942, Oostelijk Flevoland van 1957 en Zuidelijk Flevoland van 1968. Die tijdsverschillen hebben invloed gehad op het beleid: in de veertiger jaren was sprake van centrale sturing, in de zestiger jaren niet meer. De gebieden kenden elk een andere inrichting: de Noordoostpolder werd landbouwgebied, Oostelijk Flevoland was voor 25% bestemd voor wonen, werken en recreëren, en Zuidelijk Flevoland vooral voor wonen. Dat beleid had ook z’n weerslag op de economie. En we kunnen het ons nu nauwelijks meer voorstellen, maar de pioniers van de Noordoostpolder werden vooraf streng geselecteerd. Je was uitverkoren als je er ‘mocht’ wonen. Dat was niet meer het geval bij Oostelijk en Zuidelijk Flevoland, dat werd overloopgebied voor de drukke Randstad. Cultureel gezien bloeien de gebieden, bestuurlijk gezien gaat het wat moeizamer: Flevoland is een ‘provincie light’, niet echt een volwaardige positie. Op grond van zijn biografie van Flevoland concludeert Hans van den Brink dat het gebied moet investeren in culturele activiteiten en cultuureducatie, recreatie moet stimuleren, moet inzetten op innovatieve technologische pioniers, en meer aan gebieds- en citymarketing en PR moet doen in Den Haag. Met die aanbevelingen kan Flevoland de kracht van het verleden inzetten om de toekomst te versterken.
De kracht van het verleden, da’s een mooi einde van dit symposium. Het sluit mooi aan bij de kracht van ondernemende historici: zinvol werk maken van geschiedenis!
Website NVHO
Historici doen eenzaam onderzoek in een donker archief, zo wil een hardnekkig vooroordeel. Maar historisch onderzoekers staan juist middenin de samenleving, dat maakt het mini-symposium ‘Werk maken van geschiedenis rond het thema Land & Water’ van de Nederlandse Vereniging van Historische Onderzoeksbureaus (NVHO) wel duidelijk. Onderzoek doen brengt juist veel contacten buiten de deur met zich mee, en voor uitwisseling van kennis met collega-onderzoekers biedt de NVHO een mooi platform. Dolly Verhoeven, voorzitter van de vereniging licht toe: ‘Niet alleen uitwisseling van kennis, maar ook reflectie op het werk, en het netwerken met collega’s zijn mogelijk via de NVHO. Meer leden dragen bij aan een bredere uitwisseling van die kennis en uitbreiding van het netwerk.’ Verhoeven schetst het tijdsgewricht: ‘Er is sprake van een nationale identiteit op drift, en ondertussen bevinden we ons middenin een financiële crisis. Ondernemende historici zitten in zwaar weer, net als veel andere ZZP’ers.’ Maar een beetje ondernemend type ziet altijd kansen, getuige de presentaties op deze middag.
Archeologie, een bij wet geregelde kans
Directeur Marten Verbruggen licht het werk van RAAP Archeologisch Adviesbureau toe. RAAP startte in 1985 vanuit de Universiteit van Amsterdam als werkgelegenheidsproject voor werkloze archeologen en maakte in de afgelopen 25 jaar een grote ommekeer mee: er ontstond een markt voor archeologisch onderzoek. Na de Tweede Wereldoorlog werd er driftig gebouwd voor wederopbouw en industrie, maar daarmee verdween ons bodemarchief. Dat besef drong pas later door, en inmiddels hebben gemeentelijke overheden de wettelijke taak hun bodemschatten in kaart te brengen en te beschermen. Dat biedt inmiddels werk aan 110 gespecialiseerde bedrijven en 1000 archeologen.
Archeologie verschilt van geschiedenis in het gebruik van bronnen, verder is er niet zo veel dat de disciplines onderscheidt, vindt Verbruggen. De archeologie van de Tweede Wereldoorlog is met name ‘booming’, en kan soms tot belangwekkende aanvullingen op geschreven bronnen leiden, of er zelfs mee in tegenspraak zijn. Bij grote projecten, zoals de Betuweroute, is er veel geld beschikbaar voor archeologisch onderzoek. Tot vreugde van de Projectgroep Archeologie Betuweroute was al dat gegraaf niet voor niets: in 1997 werd ‘Trijntje’ opgegraven, een vrouwelijk skelet van 7000 jaar oud.
En hoe staat het er op dit moment voor met de archeologie? Verbruggen kiest voor het glas halfvol: elke archeoloog heeft werk, er is sprake van innovatie, er gaat minder erfgoed ongezien verloren, er is een verbinding tussen archeologie en historisch landschap en er is sprake van toeristische recreatieve ontsluiting. Dat laatste is niet onbelangrijk: het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking wordt steeds hoger, en we worden gemiddeld steeds ouder, en hebben daardoor steeds meer tijd voor dit soort toerisme. Kortom: genoeg te doen voor archeologen.
Kloosterfundamenten van Mariënhage te Eindhoven tijdens archeologisch onderzoek (foto: Bureau Archeologie gemeente Eindhoven)
Tussen commercie en educatie, een column van Annette de Wit
Annette de Wit is hoofd publiek en presentatie van het Marinemuseum in Den Helder
‘Nederlanders hebben iets met water, niet vreemd natuurlijk in onze waterrijke delta. Eén op de tien Nederlanders heeft een bootje, de clichés over de zeeman met in elke stad een andere schat doen het nog altijd goed, en Sail Amsterdam mocht zich bij de laatste editie weer verheugen op anderhalf miljoen bezoekers. De interesse voor het maritieme verleden weerklinkt ook in de replica’s die je op diverse plekken in Nederland kunt bezichtigen. Die replica’s zijn educatief gezien heel interessant, niet alleen omdat bezoekers van de werven in Lelystad en Delft een goed beeld krijgen van de vroegmoderne scheepsbouw, maar ook omdat ze een historische sensatie teweegbrengen bij het publiek.
Maar ik ken ook voorbeelden hoe het niet moet. Op het prachtige terrein van de Oude Rijkswerf moest de replica van het VOC-schip Prins Willem uitgroeien tot een echte publiekstrekker, maar de hele entourage was een gemiste kans. Aan boord van de prins Willem kreeg het begrip ‘living history’ een hele nieuwe betekenis. Bezoekers werden ontvangen door een stelletje neppiraten, compleet met de obligate ooglappen, oorringen en houten benen. Verwarde bezoekers met allerlei vragen werden vakkundig het bos in of liever gezegd de zee op gestuurd. Ik was er ooit eens samen met een voormalige scheepsmodellenrestaurator en een historicus, gepromoveerd op het leven aan boord van VOC schepen, in gezelschap van een journalist en de marketingmanager van het attractiepark. De restaurator fulmineerde over ‘het vreselijke krengenschip de prins Willem’ en de VOC-historicus werd bestormd met vragen van mensen die daar rondwandelden en die oprecht belangstelling hadden voor het leven aan boord van zo’n schip.
Met het maritieme attractiepark Cape Holland is het trouwens slecht afgelopen. De Prins Willem brandde af, een echte desillusie. Willlemsoord, zoals de Oude Rijkswerf inmiddels heet, is naarstig op zoek naar een nieuw schip voor in het dok. Bij het Marinemuseum weten we heel goed wat voor aantrekkingskracht echte schepen op bezoekers kunnen hebben. Sinds 1994 is de onderzeeboot Tonijn onze grootste publiekstrekker. De boot heeft tot 1991 dienst gedaan bij de marine en de meeste suppoosten aan boord hebben echt gevaren op dit type onderzeeër. Zij vertellen het publiek kleurrijke, maar waargebeurde verhalen en dat voelen mensen. Een ander pronkstuk van het Marinemuseum is de oude mijnenveger Abraham Crijnssen, die in de Tweede Wereldoorlog aan de Japanners wist te ontstappen, door ‘vermomd’ als tropisch eiland in tien dagen van Soerabaja naar Australië te varen. Bij de Crijnssen hebben we ervoor gekozen het verhaal over de ontsnapping na te laten spelen door theatergroep Pandemonia. De voorstelling ‘Een eiland ontsnapt’ is een groot succes.
Mooi, al die nautische evenementen, zeker als die belangstelling kweken voor het maritieme verleden. Maar het zou leuk zijn als er bij de organisatoren meer aandacht komt voor de historische inhoud. En historici zouden zelf die commercie wat meer kunnen opzoeken. Een mooie taak voor ondernemende historici!’
Deelnemers aan het mini-symposium, foto: Ingrid van der Vlis
Onderzoek voor het Nieuw Land Erfgoedcentrum
Remco van Diepen doet in vaste dienst van Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad onderzoek naar diverse aspecten van de geschiedenis van Flevoland, Neerlands jongste provincie, gewonnen op het water. Bij zijn aantreden was er sprake van vier verschillende instituten: het Sociaal Historisch Centrum voor Flevoland, het Nieuw Land Poldermuseum, het Provinciaal Depot voor bodemvondsten en het Rijksarchief Flevoland. Maar onder druk van de provincie vormden deze vier organisaties samen het Nieuw Land Erfgoedcentrum, dat een historische centrumfunctie vervult. Er is een afdeling Publiek & Presentatie, een afdeling Collectie & Onderzoek en er is een eigen uitgeverij. De vaste presentatie geeft een beeld van de Swifterbantcultuur, van vergane schepen en van de geschiedenis van de polders. De afdeling Collectie & Onderzoek beheert de archieven en de audiovisuele middelen. In dat verband heeft Van Diepen verschillende taken: hij verricht niet alleen zelf historisch onderzoek, variërend van gezondheidszorg in de polders tot scheepsgeschiedenis, maar levert ook inhoudelijke bijdragen aan tijdelijke en permanente presentaties, voert de redactie van het cultuur-historisch jaarboek, begeleidt onderzoekers in het kader van het wetenschappelijke plus onderzoek, en biedt hulp aan externe onderzoekers en andere geïnteresseerden in de Zuiderzeepolders. Kortom: een job vol variatie.
The History Store vindt de kracht van het verleden
Met historisch identiteitsonderzoek biedt Hans van den Brink steden, wijken en gebieden de mogelijkheid de kracht van het verleden te ontdekken. De uitkomsten van zo’n onderzoek dienen als basis voor visie, beleid en concrete maatregelen, zoals een structuurvisie, citymarketing of wijkverbetering. Het onderzoeksmiddel bij uitstek is de biografie. Die is breed inzetbaar, zowel voor een gebied, een organisatie, een stad, een wijk of voor een individu. Wanneer het gaat om een stad of streek kijkt Van den Brink naar verschillende ‘lagen’, naar het grondgebied, de economie, de bevolking, de cultuur en het bestuur.
Aan de hand van sheets vertelt Van den Brink over zijn bevindingen voor ‘Flevoland anders bekeken’. Er zijn tijdsverschillen in het ontstaan: de Noordoostpolder dateert van 1942, Oostelijk Flevoland van 1957 en Zuidelijk Flevoland van 1968. Die tijdsverschillen hebben invloed gehad op het beleid: in de veertiger jaren was sprake van centrale sturing, in de zestiger jaren niet meer. De gebieden kenden elk een andere inrichting: de Noordoostpolder werd landbouwgebied, Oostelijk Flevoland was voor 25% bestemd voor wonen, werken en recreëren, en Zuidelijk Flevoland vooral voor wonen. Dat beleid had ook z’n weerslag op de economie. En we kunnen het ons nu nauwelijks meer voorstellen, maar de pioniers van de Noordoostpolder werden vooraf streng geselecteerd. Je was uitverkoren als je er ‘mocht’ wonen. Dat was niet meer het geval bij Oostelijk en Zuidelijk Flevoland, dat werd overloopgebied voor de drukke Randstad. Cultureel gezien bloeien de gebieden, bestuurlijk gezien gaat het wat moeizamer: Flevoland is een ‘provincie light’, niet echt een volwaardige positie. Op grond van zijn biografie van Flevoland concludeert Hans van den Brink dat het gebied moet investeren in culturele activiteiten en cultuureducatie, recreatie moet stimuleren, moet inzetten op innovatieve technologische pioniers, en meer aan gebieds- en citymarketing en PR moet doen in Den Haag. Met die aanbevelingen kan Flevoland de kracht van het verleden inzetten om de toekomst te versterken.
De kracht van het verleden, da’s een mooi einde van dit symposium. Het sluit mooi aan bij de kracht van ondernemende historici: zinvol werk maken van geschiedenis!
Website NVHO