ELKE SLAAF MOEST DE OVERKANT HALEN
Geplaatst op
18 april 2011
door
Lucia Hogervorst
Nieuwe hoogleraar zeegeschiedenis Henk den Heijer nuanceert het leven aan boord van slavenschepen.
Slaven aan dek van het schip, bron: www.latijnleren.be.
Vorige week maandag hield Henk den Heijer zijn intreerede als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Leidse Universiteit, de enige universiteit in Nederland met zo’n leerstoel. In zijn oratie nuanceerde Den Heijer het leven aan boord van slavenschepen.
Steeds weer bevestigen artikelen, geschiedenisboeken en lesmethodes het denkbeeld dat slaven als haringen in een ton vervoerd werden tijdens de transatlantische slavenhandel. Vaak is daarbij gebruik gemaakt van de plattegrond van het zeilschip Brookes, gebouwd in Liverpool in 1871, dat talloze ladingen slaven vervoerde van de West-Afrikaanse kust naar Kingston op Jamaica. Die plattegrond toont de volgepakte dekken van het schip: slaven hadden er nauwelijks tussenruimte tussen de lijven. Dat beeld klopt niet, zo stelt Henk den Heijer. Het was bepaald geen pretje aan boord van slavenschepen, maar de situatie aan boord van het schip Brookes was eerder uitzondering dan regel. “De meeste Afrikaanse slaven werden niet op die manier vervoerd. Dat zou ook onlogisch zijn, want zo zouden er maar weinig levend zijn aangekomen. Meestal hadden slaven meer ruimte. Als het weer het toeliet werden ze dagelijks aan dek gebracht om te bewegen. Niet uit menslievendheid, maar uit economische noodzaak, want ze moesten goed geld opbrengen in de plantagekoloniën van de West. Die prent van het schip Brookes werd een effectief propaganda-instrument van de Britse beweging tegen de slavenhandel. Die werd in 1807 in Groot-Brittannië verboden.”
De laatste jaren is veel Brits, Amerikaans en Nederlands onderzoek gedaan, dat veel gegevens heeft opgeleverd over de transatlantische slavenhandel, vooral op cijfermatig gebied. Hoeveel slaven zijn er eigenlijk vervoerd, wat was het gemiddelde sterftepercentage tijdens de overtocht naar Amerika en hoeveel slaven zijn er in welke plantagekolonie afgeleverd? Op dat soort vragen is de laatste jaren wel antwoord gekomen, maar het bleek nog steeds lastig te achterhalen wat zich aan boord precies heeft afgespeeld. Van de Afrikaanse slaven zelf is daarover vrijwel geen relevant archiefmateriaal achtergebleven, geen dagboeken, geen brieven. Ze waren afkomstig uit een orale cultuur, en konden niet lezen of schrijven.
De Amerikaan Marcus Rediker en de Britse Emma Christopher beschreven het leven aan boord van slavenschepen in hun respectievelijke boeken The slave ship uit 2007 en Slave ship sailors and their captive cargoes uit 2006. De twee onderzoekers baseerden zich vooral op memoires van enkele ervaringsdeskundigen, zoals John Henry Newton en James Field Stanfield, twee gewezen kapiteins van slavenschepen. Die kapiteins beschreven mishandeling en seksueel misbruik van slaven door gewetenloze gezagvoerders en bemanningsleden. Volgens Rediker en Christopher was het leven aan boord een regelrechte hel, waarin slaven het geweld tegen hen weerloos ondergingen. Henk den Heijer is kritisch over de bevindingen van de twee onderzoekers: “In die studies worden dezelfde retorische wapens gebruikt als twee eeuwen eerder in de strijd om afschaffing van de Britse slavenhandel, en die komen de historische betrouwbaarheid niet ten goede. Ik probeer het verschijnsel te zien in het perspectief van de tijd. In de achttiende eeuw waren de waarden en normen heel anders dan nu. Onder Europese en Afrikaanse wetten en regels van die dagen was slavenhandel legaal en geaccepteerd.”
Den Heijer baseerde zich voor zijn nuanceringen op het archief van de Middelburgse Commercie Compagnie, de MCC. De MCC was in de tweede helft van de achttiende eeuw de grootste Nederlandse onderneming die handel dreef in slaven. Dit Middelburgs archief bevat naast scheepsjournalen ook negotieboeken, monsterrollen en brieven van kapiteins. Aan de hand van de Zeeuwse stukken kon Den Heijer concluderen dat kapiteins van slavenschepen zich aan een streng redersregime moesten houden. Gezagsvoerders die slaven mishandelden konden op ontslag rekenen. “Dat betekent niet dat er geen misstanden waren, maar misbruik en onderdrukking was geen schering en inslag. Vaak stierven er procentueel meer bemanningsleden dan slaven, omdat die laatsten alleen aan boord bleven tijdens de oversteek van Afrika naar de West, gemiddeld acht weken. Maar de bemanningsleden voeren mee van Europa naar Afrika, van Afrika naar Amerika en weer terug naar Europa. Doodsoorzaken onderweg waren vooral dysenterie en waterpokken.”
Meer lezen over het leven aan boord van schepen? Lees ook Scheurbuik, de pest van de zee.
Lees ook het artikel van Dirk Tang over het schip Brookes: De prent die een symbool werd.
Bron voor dit artikel: de editie van 11 april 2011 van NRC Handelsblad.
Vorige week maandag hield Henk den Heijer zijn intreerede als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Leidse Universiteit, de enige universiteit in Nederland met zo’n leerstoel. In zijn oratie nuanceerde Den Heijer het leven aan boord van slavenschepen.
Steeds weer bevestigen artikelen, geschiedenisboeken en lesmethodes het denkbeeld dat slaven als haringen in een ton vervoerd werden tijdens de transatlantische slavenhandel. Vaak is daarbij gebruik gemaakt van de plattegrond van het zeilschip Brookes, gebouwd in Liverpool in 1871, dat talloze ladingen slaven vervoerde van de West-Afrikaanse kust naar Kingston op Jamaica. Die plattegrond toont de volgepakte dekken van het schip: slaven hadden er nauwelijks tussenruimte tussen de lijven. Dat beeld klopt niet, zo stelt Henk den Heijer. Het was bepaald geen pretje aan boord van slavenschepen, maar de situatie aan boord van het schip Brookes was eerder uitzondering dan regel. “De meeste Afrikaanse slaven werden niet op die manier vervoerd. Dat zou ook onlogisch zijn, want zo zouden er maar weinig levend zijn aangekomen. Meestal hadden slaven meer ruimte. Als het weer het toeliet werden ze dagelijks aan dek gebracht om te bewegen. Niet uit menslievendheid, maar uit economische noodzaak, want ze moesten goed geld opbrengen in de plantagekoloniën van de West. Die prent van het schip Brookes werd een effectief propaganda-instrument van de Britse beweging tegen de slavenhandel. Die werd in 1807 in Groot-Brittannië verboden.”
De laatste jaren is veel Brits, Amerikaans en Nederlands onderzoek gedaan, dat veel gegevens heeft opgeleverd over de transatlantische slavenhandel, vooral op cijfermatig gebied. Hoeveel slaven zijn er eigenlijk vervoerd, wat was het gemiddelde sterftepercentage tijdens de overtocht naar Amerika en hoeveel slaven zijn er in welke plantagekolonie afgeleverd? Op dat soort vragen is de laatste jaren wel antwoord gekomen, maar het bleek nog steeds lastig te achterhalen wat zich aan boord precies heeft afgespeeld. Van de Afrikaanse slaven zelf is daarover vrijwel geen relevant archiefmateriaal achtergebleven, geen dagboeken, geen brieven. Ze waren afkomstig uit een orale cultuur, en konden niet lezen of schrijven.
De Amerikaan Marcus Rediker en de Britse Emma Christopher beschreven het leven aan boord van slavenschepen in hun respectievelijke boeken The slave ship uit 2007 en Slave ship sailors and their captive cargoes uit 2006. De twee onderzoekers baseerden zich vooral op memoires van enkele ervaringsdeskundigen, zoals John Henry Newton en James Field Stanfield, twee gewezen kapiteins van slavenschepen. Die kapiteins beschreven mishandeling en seksueel misbruik van slaven door gewetenloze gezagvoerders en bemanningsleden. Volgens Rediker en Christopher was het leven aan boord een regelrechte hel, waarin slaven het geweld tegen hen weerloos ondergingen. Henk den Heijer is kritisch over de bevindingen van de twee onderzoekers: “In die studies worden dezelfde retorische wapens gebruikt als twee eeuwen eerder in de strijd om afschaffing van de Britse slavenhandel, en die komen de historische betrouwbaarheid niet ten goede. Ik probeer het verschijnsel te zien in het perspectief van de tijd. In de achttiende eeuw waren de waarden en normen heel anders dan nu. Onder Europese en Afrikaanse wetten en regels van die dagen was slavenhandel legaal en geaccepteerd.”
Den Heijer baseerde zich voor zijn nuanceringen op het archief van de Middelburgse Commercie Compagnie, de MCC. De MCC was in de tweede helft van de achttiende eeuw de grootste Nederlandse onderneming die handel dreef in slaven. Dit Middelburgs archief bevat naast scheepsjournalen ook negotieboeken, monsterrollen en brieven van kapiteins. Aan de hand van de Zeeuwse stukken kon Den Heijer concluderen dat kapiteins van slavenschepen zich aan een streng redersregime moesten houden. Gezagsvoerders die slaven mishandelden konden op ontslag rekenen. “Dat betekent niet dat er geen misstanden waren, maar misbruik en onderdrukking was geen schering en inslag. Vaak stierven er procentueel meer bemanningsleden dan slaven, omdat die laatsten alleen aan boord bleven tijdens de oversteek van Afrika naar de West, gemiddeld acht weken. Maar de bemanningsleden voeren mee van Europa naar Afrika, van Afrika naar Amerika en weer terug naar Europa. Doodsoorzaken onderweg waren vooral dysenterie en waterpokken.”
Meer lezen over het leven aan boord van schepen? Lees ook Scheurbuik, de pest van de zee.
Lees ook het artikel van Dirk Tang over het schip Brookes: De prent die een symbool werd.
Bron voor dit artikel: de editie van 11 april 2011 van NRC Handelsblad.