DE BOKKENRIJDERS

Geplaatst op 26 februari 2007 door Frank Heinen
"snagts als zy uyt stelen gingen, [reyden zij] op bokken, deze bokken en zoude geene natuerlyke bokken geweest zyn, maer de duyvel in gestaltenise van eenen ofte meer bokken"

bokkenrijders.jpg'Men heeft aen deze bende op veele plaetzen de naem gegeven van Bokkeryers, dat was te zeggen dat zy snagts als zy uyt stelen gingen, op bokken reyden, deze bokken en zoude geene natuerlyke bokken geweest zyn, maer de duyvel in gestaltenise van eenen ofte meer bokken; dezen duyvel zoude hun door de locht op enen korten tyd gevoert hebben, alwaer ze geerne geweest hadden, zoo dat zy op eene nagt wel tien, zesthien, twintig ende meer uren verre gevoerd wierden, om te stelen, en hunne vergadering te houden, zulks begonst te bekennen en eenen misch masch daer af zoeken te maeken.' Zo beschreef pastoor A. Daniels (beter bekend onder het pseudoniem Sleinada) de legendarische bokkenrijders in 1799. Dit was volgens de overlevering een bende die bestond uit bloeddorstige rovers die een pact met de duivel gesloten hadden en het Zuiden der Nederlanden tussen 1730 en 1780 met een reeks nachtelijke strooptochten onveilig maakten. Maar wat is er eigenlijk waar van deze sterke verhalen?

Uit de schaarse meldingen die in historische bronnen over de aard en oorsprong van de bokkenrijders gedaan worden, kan opgemaakt worden dat ze vooral actief waren in de achttiende eeuw in de Landen Van Overmaas (het tegenwoordige Nederlands- en Belgisch- Limburg), Wallonië, de grensgebieden met Duitsland en de Kempen. De eerste bende ontstond waarschijnlijk in 1730 in Wolfhagen, een klein dorp in de buurt van Schinnen, en stond onder leiding van Geerling Daniels. Zo rond 1740 vormden zich ook in Belgisch- Limburg de eerste roversbenden die als bokkenrijders worden omschreven . Het dorp Schinnen staat bekend als een van de belangrijkste epicentra van de bokkenrijderbeweging, gezien het feit dat veel inwoners van Schinnen in de achttiende eeuw beschuldigd werden lid te zijn van het geheime roversgenootschap. Kasteel Terborg, een gebouw dat nog steeds te bezichtigen valt in Schinnen, deed destijds dienst als schepenrechtbank en gevangenis en was plaats van handeling van een aantal rechtszaken tegen vermeende bokkenrijders.

De bokkenrijders hielden zich vooral bezig met nachtelijke overvallen op boerderijen en huizen van welgestelde burgers. Het gebruik van geweld werd hierbij niet geschuwd en slachtoffers werden vaak mishandeld of gemarteld als ze niet direct uit de doeken deden waar ze hun geld of andere kostbaarheden verborgen hielden. Omdat ze vaak meerdere overvallen op een nacht pleegden en hun doelwitten vaak ver uit elkaar lagen, dachten veel mensen dat de leden van de bende op bokken door de lucht vlogen en zo dus makkelijk en snel grote afstanden konden overbruggen. Deze conclusie werd deels ingegeven door het sterk op bijgeloof gebaseerde en destijds nog wijd verbreide volksgeloof, maar tevens door het verband dat er bestond tussen de bokkenrijders en de duivel. Hoewel de roversbenden zichzelf waarschijnlijk niet bokkenrijders noemden, voerden ze wel het wapen van de bok, waarschijnlijk om op die manier hun afkeer voor de christelijke en bestuurlijke elite door te laten schemeren. Bovendien waren de inwijdingsceremonies meestal zwarte missen waarbij God werd afgezworen en een eed op de duivel werd afgelegd: “dat hij de eed heeft gedaan in het boske achter Wolfhagen, toen aldaer een keertse in een dode hand staande werd aangestoken en op een neusdoek op de grond gezet, en daar naast een dooske waarin een grote en een kleine geconsacreerde hostie, dat hij gedetineerde moest beloven van geen kameraden te beklappen waar het ook zo dat zij zouden gevangen worden en door de tortuur daartoe gedwongen, ten dien einde God afzwerende en de Duivel toe, toen opstekende de twee voorste vingeren en de duim van de rechterhand en zo zij zouden gevangen worden en door de tortuur moesten bekennen en ter dood werden gebracht dat zij alsdan alles zouden herroepen."

Over de organisatiestructuur van de bokkenrijderbenden is niet al te veel informatie beschikbaar. De processtukken van de zaken waarbij bokkenrijders betrokken waren, geven nog de meeste informatie en spreken onder meer over ‘generaals’, ‘kapiteins’, ‘onderkapiteins’, ‘luitenants’ ‘sergeanten’ en ‘korporaals’. Dit duidt dus op een soort legerachtige structuur en bevestigt het idee dat door sommige wetenschappers wordt geopperd dat de bende der bokkenrijders eerder een soort geheime militante groepering was die in opstand kwam tegen de gevestigde orde. Anderen zijn van mening dat de organisatie waarschijnlijk opgebouwd was uit grotendeels onafhankelijke en regionale cellen, omdat het zo voor de autoriteiten moeilijker was om hun activiteiten aan banden te leggen en hooggeplaatste leden te veroordelen.

Om toe te kunnen treden tot de orde van de bokkenrijders moesten aspirant- leden eerst een eed afleggen. Hoe dit in zijn werk ging is niet precies duidelijk, maar uit processtukken zijn wel enkele vaste rituelen af te leiden. De eedaflegging vond meestal plaats in het huis van een van de kapiteins die hardop de eedformule voorlas. Het aspirant- lid moest hem nazeggen met twee vingers, en soms de duim, omhooggestoken. Daarna moest hij God afzweren en zijn trouw aan de duivel uitspreken. Vervolgens moest het nieuwe lid ook beloven dat hij nooit en te nimmer, ook niet als hij gefolterd zou worden, zijn medeleden zou verraden. Tenslotte schreef de kapitein de naam van de eedaflegger in een boekje en moest de eedaflegger dit document tekenen. Na voltooiing van deze ceremonie mocht de kandidaat zich als een volwaardig lid van de bende beschouwen.

Een blik op de ledenlijsten leert ons dat de benden aanvankelijk bestonden uit mensen die behoorden tot de onderste lagen van de bevolking. Gedacht moet worden aan beroepsgroepen als vilders (mensen die karkassen vilden en opruimden), leerbewerkers, spinners, marskramers en muzikanten. Gezien de economische toestand waarin de landen van Overmaas destijds verkeerden, is dit ook niet onlogisch, omdat een groot deel van het Europese vasteland de gevolgen van de Tachtigjarige Oorlog nog steeds voelde. Economische nood en honger kunnen ervoor gezorgd hebben dat de armere mensen hun toevlucht moesten nemen tot roof en criminaliteit. Later werd de samenstelling van de benden echter breder en traden ook middenstanders en grondbezitters steeds vaker toe tot de geheime orde van de bokkenrijders.

Over de motieven die de bokkenrijders hadden voor hun illegale activiteiten, liggen de meningen nogal uiteen. De eenvoudigste verklaring is dat ze louter gedreven werden door hebzucht en eigenbelang. Een blik werpend op de zware straffen en gruwelijke beproevingen (foltering was destijds vrij gewoon) die gearresteerde leden moesten ondergaan en de vaak geringe buit die de strooptochten opleverde, lijkt dit echter niet al te waarschijnlijk. Een andere geopperde theorie ziet de bokkenrijders vooral als een groepering die ontevreden was over de ongelijke verdeling van de welvaart en zich stoorde aan de hebzucht en rijkdom van de plaatselijke aristocratie en clerus. Dit idee van de bokkenrijders als een nobele dievenbende, strijdend voor een meer rechtvaardige wereld, lijkt aannemelijker, zeker voor de latere bendes waarvan ook redelijk welgestelde burgers (waarschijnlijk uit idealistische gronden) lid waren. Sommige experts zijn zelfs van mening dat de bokkenrijders nooit daadwerkelijk bestaan hebben en een verzinsel van de autoriteiten waren om zo bepaalde ’lastige’ personen kwijt te raken of het doodlopen van onderzoek naar een aantal onopgeloste diefstallen en berovingen te verbloemen.

Met de meeste vermeende bokkenrijders is het uiteindelijk niet goed afgelopen. Een groot deel van de aangeklaagden werd veroordeeld en kreeg uiteindelijk de doodstraf. De meeste veroordeelden werden gewurgd of kwamen op de brandstapel, meestal nadat ze eerst nog uitgebreid gefolterd waren, maar een klein aantal van hen werd geradbraakt of zelfs onthoofd. Met name de Drossaerd Joannes Mathias Clerx (1759- 1840) slaagde erin om veel bokkenrijders te veroordelen en de bendes op te rollen. De geringe historiografische aandacht die in de daaropvolgende eeuw aan de bokkenrijders werd besteed, zou ervoor zorgen dat de groepering uit zou groeien tot niet veel meer dan een interessante voetnoot binnen de Nederlandse geschiedschrijving.

Bericht geplaatst in: artikel