HOE MOET EEN NATIONAAL HISTORISCH MUSEUM ERUIT ZIEN?
Geplaatst op
26 augustus 2010
door
Lucia Hogervorst
Nationale identiteit? Een kwal op het strand volgens professor Henk te Velde.
National histories, national museums, dat is vandaag het thema van de talkshow The remains of the day van het Holland History House.
Jürgen Kocka, gespecialiseerd in moderne Duitse en Europese geschiedenis en destijds betrokken bij de oprichting van het Deutsches Historisches Museum in Berlijn, meent dat een nationaal museum controversiële interpretaties niet moet schuwen, verschillende perspectieven moet bieden en transnationale invloeden duidelijk moet maken. Musea zijn niet voor de eeuwigheid, maar voor veranderende tijden.
Van links naar rechts: Jouke Turpijn, Valentijn Byvank, Jurgen Kocka, Hans Goedkoop. Foto Lucia Hogervorst
Valentijn Byvank, directeur van het Nationaal Historisch Museum, is het met hem eens. Hij noemt het nationaal museum in Berlijn encyclopedisch, net een geschiedenishandboek, maar vragen roept het niet op. En wat is eigenlijk meer waard, de discussie over zo’n museum, of het museum zelf? Kocka vindt de discussies buitengewoon waardevol, omdat historici hiermee bij het museum betrokken raken, dat versterkt het contact tussen historici en publiek. Byvanck stelt dat steeds meer mensen geschiedenis belangrijk vinden. Hij ziet het Nationaal Historisch Museum in die ontwikkeling vooral als motor voor het denken over geschiedenis in het publieke domein.
Jürgen Kocka, gespecialiseerd in moderne Duitse en Europese geschiedenis en destijds betrokken bij de oprichting van het Deutsches Historisches Museum in Berlijn, meent dat een nationaal museum controversiële interpretaties niet moet schuwen, verschillende perspectieven moet bieden en transnationale invloeden duidelijk moet maken. Musea zijn niet voor de eeuwigheid, maar voor veranderende tijden.
Van links naar rechts: Jouke Turpijn, Valentijn Byvank, Jurgen Kocka, Hans Goedkoop. Foto Lucia Hogervorst
Valentijn Byvank, directeur van het Nationaal Historisch Museum, is het met hem eens. Hij noemt het nationaal museum in Berlijn encyclopedisch, net een geschiedenishandboek, maar vragen roept het niet op. En wat is eigenlijk meer waard, de discussie over zo’n museum, of het museum zelf? Kocka vindt de discussies buitengewoon waardevol, omdat historici hiermee bij het museum betrokken raken, dat versterkt het contact tussen historici en publiek. Byvanck stelt dat steeds meer mensen geschiedenis belangrijk vinden. Hij ziet het Nationaal Historisch Museum in die ontwikkeling vooral als motor voor het denken over geschiedenis in het publieke domein.
Henk te Velde, professor Nederlandse geschiedenis van de Universiteit van Leiden, schreef onlangs een bijdrage aan de BMGN-aflevering The international relevance of Dutch history. In dat kader doet hij een interessante uitspraak over het begrip nationale identiteit: “National identity is like a jellyfish lying on the beach.” Zo'n kwal op het strand, daar kun je maar beter omheen lopen en er van alle kanten naar kijken, maar er beter niet in stappen. Uitkijken dus. Maar Pieter Lagrou, professor aan de Vrije Universiteit van Brussel, houdt wel van stellige uitspraken: “Wanneer ik van Brussel naar Parijs reis, zie ik niet waar België overgaat in Frankrijk. Als ik van Brussel naar Amsterdam ga, zie ik precies waar België ophoudt en Nederland begint. België is een gemankeerde staat, niet in staat tot fatsoenlijke stedelijke planning.” Een stuk concreter dan jellyfish in ieder geval.
Op naar het toetje van de dag. Bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam geeft curator Roelof Jansma een presentatie over de vernieuwingen in het onderwijs in de 19e eeuw en gebruikt daarbij de collectie van het Nederlandsch Schoolmuseum als uitgangspunt.
Afdeling Bijzondere Collecties van de UvA, collectie van het Nederlandsch Schoolmuseum. Afbeelding: 1.Slaan 2.Stooten 3.Worstelen 4. Schermen. Foto Lucia Hogervorst
De bevlogen onderwijzer Brugsma stapte van het pad van dorre en droge feiten af en koos naar Duits voorbeeld voor aanschouwelijk onderwijs aan de hand van schoolplaten. In samenwerking met de Groningse uitgever Schierbeek bracht hij in 1839 de Korte aanwijzing nopens het gebruik van twintig platen voor het aanschouwelijk onderwijs op de markt. In 1863 verscheen een zesde druk, die dubbel zoveel schoolplaten omvatte. Tezamen met de handleiding vormden die het gangspunt voor een leerzame dialoog tussen onderwijzer en leerling. Die schoolplaten waren vooral bedoeld om goed te leren spreken en schrijven, maar zijn zeker zo leuk om naar te kijken: er zitten werkelijk prachtige exemplaren bij!
Afdeling Bijzondere Collecties van de UvA, collectie van het Nederlandsch Schoolmuseum. Afbeelding: 1.Slaan 2.Stooten 3.Worstelen 4. Schermen. Foto Lucia Hogervorst
De bevlogen onderwijzer Brugsma stapte van het pad van dorre en droge feiten af en koos naar Duits voorbeeld voor aanschouwelijk onderwijs aan de hand van schoolplaten. In samenwerking met de Groningse uitgever Schierbeek bracht hij in 1839 de Korte aanwijzing nopens het gebruik van twintig platen voor het aanschouwelijk onderwijs op de markt. In 1863 verscheen een zesde druk, die dubbel zoveel schoolplaten omvatte. Tezamen met de handleiding vormden die het gangspunt voor een leerzame dialoog tussen onderwijzer en leerling. Die schoolplaten waren vooral bedoeld om goed te leren spreken en schrijven, maar zijn zeker zo leuk om naar te kijken: er zitten werkelijk prachtige exemplaren bij!