AAN GEEN GEHUURDE BORST WERD OOIT EEN KIND GEVOED
Geplaatst op
7 november 2010
door
Edith van Gameren
De historische wortels van werk en moederschap in Nederland, Zweden en Frankrijk
Jean-Honoré Fragonard (1732-1806): la visite à la nourrice. Ouders bezoeken hun kind bij de voedster.
De Nederlandse arbeidsmarkt bestaat uit mannen en vrouwen (dûh). Het bijzondere in ons land is dat de mannen banen hebben en de vrouwen baantjes. Langzaam maar zeker komt die situatie meer in evenwicht. In Zweden is de verdeling van werk en zorg tussen man en vrouw al sinds halverwege vorige eeuw behoorlijk gelijk. Waar komt dat verschil vandaan? Ina Brouwer ging op zoek naar de historische wortels van werk en moederschap in beide landen.
Borst te huur
De Nederlandse arbeidsmarkt bestaat uit mannen en vrouwen (dûh). Het bijzondere in ons land is dat de mannen banen hebben en de vrouwen baantjes. Langzaam maar zeker komt die situatie meer in evenwicht. In Zweden is de verdeling van werk en zorg tussen man en vrouw al sinds halverwege vorige eeuw behoorlijk gelijk. Waar komt dat verschil vandaan? Ina Brouwer ging op zoek naar de historische wortels van werk en moederschap in beide landen.
Borst te huur
Ze laat haar boek Aan geen gehuurde borst werd ooit een kind gevoed beginnen in 18e eeuws Frankrijk. De gehuurde borst slaat op de situatie waarin veel Franse baby’s groot werden gebracht: met borstvoeding van een betaalde min, niet van de eigen moeder. Brouwer schetst een waar horrorscenario voor de pasgeborenen, die vaak een lange tocht moesten maken naar het platteland om uit te komen bij de beoogde min. Had het kind het geluk om de eindstreep levend te bereiken – zonder ongemerkt van de wagen gevallen te zijn of van uitputting te zijn gestorven – dan was het nog altijd niet veilig, bij een onderbetaalde, ongeïnteresseerde en soms zieke of ondervoede verzorgster. Elitaire baby’s troffen vaak een wat beter bedeelde voedster, maar alsnog waren hun kansen niet optimaal. De sterfte van kinderen voor het eerste levensjaar was in Frankrijk in de 18e eeuw ruim boven de 25 procent.
Huishoudelijke ijver
Brouwer voert deze Franse toestanden op om de tegenstelling te schetsen met de lage landen, waar moeders hun kinderen vrijwel altijd zelf zoogden. Brouwer haalt diverse bronnen aan, waaronder Erasmus en Jacob Cats, die expliciet de loftrompet steken over borstvoeding en een meer natuurlijke, tedere omgang met kinderen. Buitenlanders in ons land verbaasden zich over de vrijheid van de Hollandse vrouwen. Tegelijkertijd benadrukken schrijvers uit die tijd – waaronder weer Cats – de nuchterheid en huishoudelijke ijver van de vrouwen. En hoewel de cultuur in Zweden anders was – veel kleine, hechte plattelandsgemeenschappen in een onbarmhartig klimaat – was er een belangrijke overeenkomst: kinderen werden door de moeder gevoed. Slechts voor het bestaan van een enkele min voor de aristocratie is wat bewijs gevonden.
Timide vrouwenbeweging
Brouwer voert de lezer door de eeuwen daarna. We zien hoe de Nederlandse vrouw na de Gouden Eeuw een stap terug moet doen richting aanrecht. Onder invloed van schrijvers als Betje Wolff en Aagje Deken en de Maatschappij tot nut van ’t Algemeen wordt het huisvrouw- en moederschap tot hoogste en enige doel voor vrouwen verheven. Met een korte opleving eind 19e, begin 20e eeuw, is de vrouwenbeweging een timide of niet-bestaand fenomeen. Oorlogen brengen in andere landen wel enige verandering in de status quo doordat vrouwen ineens hard nodig zijn op de arbeidsmarkt, maar Nederland doet daaraan nauwelijks mee. Pas na de seksuele revolutie veranderen de ideeën; de praktijk verandert pas decennia later. De snelle toename van het aantal werkende vrouwen en moeders is iets van de laatste 20 tot 30 jaar. Door eeuwen van benadrukken van het moeder-is-thuis-met de kinderen-ideaal – in Brouwers boek startend bij de afwijzing van de min - blijft het voor moeders echter vaak bij een deeltijdbaan, waarbij haar man een volle baan heeft: het anderhalfverdienersmodel.
Paniek over onderbevolking
In Zweden, ondertussen, ontstond een nijpend bevolkingstekort. Brouwer beschrijft hoe de emigratie naar met name de VS een angst voor onderbevolking bij de Zweden aanwakkert. Niet helemaal terecht, want door snelle bevolkingsaanwas tussen 1750 en 1900 is juist voedselschaarste een probleem. Toch slaat enige paniek toe, begin 20e eeuw, over het lage geboortecijfer. In 1934 zorgt het boek ‘Crisis in het bevolkingsvraagstuk’ van Gunnar en Alva Myrdal voor een ommekeer. Zij schetsen het probleem en ook een oplossing: het creëren van een sociaal vangnet voor gezinnen, zodat vrouwen kunnen kiezen voor én een gezin én betaald werk. Ze kregen al snel voet aan de grond in Zweden met hun ideeën en legden daarmee het fundament voor het ‘ouderswalhalla’ Zweden met haar lange, betaalde ouderschapsverlof en goede en goedkope kinderopvang waar de meeste moeders ‘gewoon’ een fulltime baan hebben.
Lastiger
Brouwer beschrijft het wel en wee van vrouwen op de arbeidsmarkt vlot en helder, springt daarbij heen en weer tussen Nederland en Zweden met zo nu en dan utstapjes naar Frankrijk, Engeland en de VS. In het boek is te merken dat de Zweedse geschiedenis voor Brouwer lastiger te bestuderen was dan de Nederlandse. Desondanks biedt haar analyse van het Zweedse (onder-)bevolkingsvraagstuk goed inzicht in de aanloop naar het huidige Zweedse model. De keuze voor de vergelijking Zweden – Nederland begint pas goed te leven vanaf de twintigste eeuw, wanneer het bevolkingsvraagstuk echt urgent wordt en Alva en Gunnar Myrdal met hun inventieve oplossing komen. Een belangrijk historisch markeringspunt.
Moederliefde
Wanneer je met de uitkomsten voor je neus (het Nederlandse en het Zweedse model van nu) de geschiedenis beschrijft, is er altijd het gevaar van ‘hineininterpretieren’: je selecteert en beschouwt historisch materiaal met je ‘zoek-naar-bewijsblik’. Brouwer ontkomt niet helemaal aan dat gevaar: ze beschrijft een redelijk breed onderwerp, over zo’n drie eeuwen, in twee landen (met wat uitstapjes naar elders op de wereld) in een kleine 250 pagina’s. Dan is selectie van materiaal onontkoombaar, en is het niet moeilijk voldoende materiaal te vinden dat je vermoedens onderbouwt. Het boek gaat weliswaar niet om de vraag of moederliefde een ‘eeuwig’ gevoel is of een modern concept; toch begeeft Brouwer zich op glad ijs door zich voor het deel over het 18e eeuwse Frankrijk voornamelijk op Elisabeth Badinters ‘de mythe van de moederliefde’ te baseren. Badinters geschiedschrijving is omstreden, vanwege haar gammele ‘bewijsvoering’ en feministische inkleuring.
Borstvoeding
Brouwer kiest het al dan niet inhuren van een min als startpunt (en als titel) voor haar boek. Ze zet de Franse situatie af tegen die in Nederland en Zweden. In dit kader is het frappant dat juist de Franse Elisabeth Badinter zich onlangs negatief uitliet over de druk op vrouwen om borstvoeding te geven. “Ik kijk al een aantal jaren zeer gealarmeerd naar de terug naar de natuur-beweging . Waarin vrouwen worden aangemoedigd om zo lang mogelijk thuis te blijven bij de baby, omdat ze zeggen dat het goed voor de moeder-en-kind-band is”, zegt de filosofe in Opzij. “Borstvoeding het beste wat een vrouw kan doen, omdat het de baby behoedt voor allergieën en astma en de moeder beschermt tegen borstkanker. Ze willen zelfs dat we uitwasbare luiers gebruiken, omdat het beter is voor het milieu. Deze ‘groene’ beweging is een ideologische en brengt ons terug naar de 18e eeuw van Rousseau en zijn model van de ideale moeder. (…) Hoe kunnen zij werken als er van ze verwacht wordt dat ze 6 maanden of langer borstvoeding geven? Moeten ze elke twee uur een taxi bellen, kolfapparaat in de hand en in gestrekte draf naar de wieg rennen?” Hiermee stelt Badinter zich op hetzelfde standpunt als de aristocratische Franse dames in de 18e eeuw en is de cirkel weer rond. Misschien kan Brouwer in een volgend boek de moedercultuur in Nederland eens naast die in Frankrijk leggen.
Ina Brouwer
Aan geen gehuurde borst werd ooit een kind gevoed
256 pagina's
Prijs € 18,50
Uitgeverij Thoeris