MEESTERS VAN HET DIAMANT
Toen Joggli Meihuizen op verzoek van verzetsman meester Stikker aan de vooroorlogse minister van justitie J. Donner de hartelijkste groeten overbracht, reageerde die met 'die verrader'. Donner vergaf het de voormalige directeur van Heineken niet dat hij bier aan de bezetter geleverd zou hebben. De anekdote geeft treffend de kern van de problematiek van bestraffing van economische collaboratie weer: wie oordeelt over wie? Wie heeft geen bloed aan de handen? Professor Belinfante, eerste leermeester van Meihuizen, illustreert alleen de problematiek: hij schreef zijn eigen rol weg, meent de leerling.
Nederland had moedige mannen die ook nog wisten behendig te zijn, zoals generaal Winkelman, maar de Duitsers waren zeer doortastend om te weten wie hen voor de gek wilde houden en hoe die op een zijspoor te zetten. En onder andere daarom leverde de Nederlandse metaalnijverheid schepen en zelfs artilleriegranaten aan Duitsland, werden er vliegvelden gebouwd en raakte de textiel verstrikt in de oorlogseconomie.
Als jurist haalt Meihuizen in een monsterlijk nauwkeurig onderzoek het beleid van de regeringen Gerbrandy, Schermerhorn, Beel en Drees uit elkaar om te besluiten dat captains of industry zelden meer dan een jaar voorwaardelijk kregen en wie banden met het verzet had bijna nooit onder de loep werd bekeken. Ingenieur Phillips die zelf in mei 1945 het initiatief nam om de regering te dreigen dat de vreselijke situatie van de Nederlandse economie nog zou verergeren indien de leiders ervan werden verdacht gemaakt, kreeg zijn zin.
Het was met de Belgische Nationale Bank niet anders. Gevlucht naar Frankrijk in 1940, keerden de meeste directeurs samen met de meeste regeringsleden terug na de capitulatie van de Fransen, om vast te stellen dat de Duitsers hen al hadden vervangen door een emissiebank, die ook werd gebruikt om collaboratiebewegingen te financieren. De NBB legde er zich bij neer, overtuigd dat het een noodzakelijk kwaad was om het economisch leven op gang te brengen om deportatie van werklozen zoals in 1916-1918 te vermijden. Het gaf private bankiers bovendien de mogelijkheid een deel van het terrein dat zij aan de staat verloren einde jaren dertig te herwinnen. Achteraf legde de regering er zich bij neer.
Het boek van Erik Laureys toont dat de zuivering van de Antwerpse diamantsector in 1944 werd geleid door Jopi Adelaar, commandant van de witte verzetsbrigade en zelf verdacht van verklikking (tijdens de oorlog had hij als Nederlandse jood alles te vrezen van de bezetter; anonieme bronnen vermelden dat Adelaar het vuile werk opknapte voor anderen, in elk geval eindigde hij zelf in de gevangenis). Personen die juridisch vrijgesproken waren zijn toch uit de sector weggewerkt indien zij al te opportunistisch gehandeld hadden.
Laureys beschrijft hoe de Antwerpse positie als wereldcentrum van de diamanthandel met Duitse koloniale hulp voor 1914 (steentjes uit Namibië!) werd veroverd en steeds door Londen is gecontesteerd. In 1906 deelde Leopold II met de Société Générale en de groep Ryan-Guggenheim het vaderschap over de Forminière, de Société Internationale Forestière et Minière du Congo, die in Kasaï een concessie ontving van 3.716.000 ha voor de ontginning van diamant, waarvan de productie voor 1914 op gang kwam. Het verhaal vertelt hoe de Belgische diamantsector er steeds in is geslaagd de eigen machtspositie te behouden, ook in troebele tijden als W.O. II toen het internationale politieke schaakspel rond Forminière en het Congolese diamant meer dan ooit grote invloed had. Laureys bestrijkt heel wat meer dan de periode uit zijn titel aangeeft en behandelt zelfs de Indische overname uit de jaren 80. Dat laatste hoofdstuk sluit weer netjes aan bij het eerste, waar ook over de actuele toestand gesproken wordt.
De voorbije honderd jaar was Antwerpen het absolute wereldcentrum van het diamant. Collectief ontslag van drie ministers uit de Hoge Raad voor diamant begin 2006 en interviews en uitspraken van vooraanstaande Antwerpse diamantairs geven voeding aan het idee dat die positie vandaag voor het eerst als erg kwetsbaar wordt ervaren. De sector vergt namelijk geen bijzondere transportmiddelen om snel en haast ongemerkt te verhuizen. Beweringen in bladen als Trends als zou Antwerpen vandaag zijn positie voor het eerst kunnen gaan verliezen aan centra ver buiten Europa zorgen voor nogal wat zenuwachtigheid. Die onrust staat dan in schijnbaar contrast met de vermeende stabiliteit van vroeger.
Laureys toont aan dat de zogenaamd stabiele positie van vroeger slechts schijn is geweest. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld vluchtten joodse diamantairs het land uit. Tijdens hun ballingschap stichtten deze diamantairs nieuwe buitenlandse diamantcentra, die in concurrentie traden met Antwerpen. Bestaande centra, waaronder de Duitse en de Amerikaanse, lieten de kans niet voorbijgaan om hun activiteiten ten koste van het uitgeschakelde Antwerpse centrum uit te breiden. Joodse diamantairs die in België bleven, werden vervolgd en gedeporteerd. De Galopindoctrine verhinderde het ergste, wat ook tijdens de zuivering na de oorlog werd erkend.
Meesters van het diamant vertelt het boeiende verhaal van een sector die kreunt onder het bewind van nazi-Duitsland en zich na de oorlog met een indrukwekkende veerkracht weer opwerkt tot de draaischijf van een internationale handel. Het is het verhaal van invloedrijke diamantairs, alomtegenwoordige Duitse geheime agenten en ijverige koloniale industriëlen. Het is inderdaad een verhaal van afgunst, collaboratie, verzet en opportunisme en van een voortdurende, niet afhoudende strijd om de heerschappij over het diamant.
Eric Laureys, Meesters van het diamant: De Belgische diamantsector tijdens het nazibewind, Tielt: Lannoo
Joggli Meihuizen, Noodzakelijk kwaad: bestraffing van economische collaboratie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, Meppel: Boom
Herman Van der Wee, Monique Verbreyt, Oorlog en monetaire politiek: de Nationale Bank van België, de Emissiebank te Brussel en de Belgische regering 1939-1945, Brussel: NBB