BAROK EN ROCOCO
Barok
Overheersende kunststijl in Europa tussen 1600 en 1750. Letterlijk: “grillig gevormde parel”. In de late 18e eeuw en 19e eeuw wordt het woord ‘barok”gebruikt om kritiek uit te oefenen op deze stijl: overdadig, overdreven, grillig, bizar. De critici nemen de Renaissance-kunst als norm. Rond 1800 keert het neo-classicisme (kunst naar Griekse en Romeinse klassieke voorbeelden) zich af van de barok.
Kenmerken barok:
- Weelderige vormen
- Dynamiek
- Vol emotie en drama
- Vaak in dienst van het geloof of vorstelijke macht
- Monumentaal, toeschouwer wordt overweldigd
- Gebaseerd op strakke regels en conventie
- “Totaalkunstwerk”: schilderkunst, beeldhouwkunst en bouwkunst komen samen in de constructie.
Historische achtergrond:
- Toenemende welvaart
- Opkomst burgerij laat zich gelden in cultuur (opera, theater, orkestmuziek, ook wereldse muziek)
- Contrareformatie wil superioriteit katholicisme aantonen
Muziek
Opera (opera seria->ernstig en opera buffa->komisch)
Monteverdi (1567-1643), L’Orfeo
Mozart (1756-1791), Le nozze di Figaro
Oratorium: ernstig werk voor koor, solisten en orkest. Geen kostuums en acteerwerk.
Händel (1685 – 1759), Messsiah
Passie (oratorium over het lijden van Christus)
JS Bach (1685 – 1750), Matthäuspassion
Cantate (religieuze liederen, aansluitend bij bijbelteksten. Eén of meer zangers of koor)
JS Bach (1685 – 1750), Jesus bleibt meine Freude
Sonate (instrumentale stukken volgens vast schema ingedeeld)
Scarlatti (1685 – 1757), Sonata K209
Concerto grosso (muziek voor orkest met solisten)
Arcangelo Corelli (1653 – 1713), Concerto Grosso op. VI, n.4 (parte 1)
Fuga (meerstemmige muziek met rijke variaties)
JSBach (1685 – 1750), Fuga
Suite (opeenvolging van verschillende dansen op muziek in eenzelfde toonsoort). Ook wel partita genoemd). Onderdelen bijvoorbeeld:
Allemande (Duitse dans)
Courante (Franse dans)
Sarabande (Spaanse dans)
Gigue (Snelle Schotse dans)
Sarabande