KAREL DE STOUTE - PRACHT EN PRAAL IN BOURGONDIë
bron: tentoonstelling
In iets meer dan een decennium, sinds de tentoonstelling Vlaamse miniaturen voor vorsten en burgers 1475 - 1550 (Antwerpen 1997), is onze kennis over de periode die Johan Huizinga het Herfsttij der Middeleeuwen noemde verveelvoudigd door een reeks tentoonstellingen in Nederland en België met hun bijbehorende publicaties. Voeg daarbij nog enkele afzonderlijke studies als het te weinig bekende boek van Raoul Bauer, Tussen rampspoed en vernieuwing. Een Europese cultuurgeschiedenis van de veertiende en vijftiende eeuw (2004), of het recentere van Edward De Maesschalck, De Bourgondische vorsten (2008) . Ook de appreciatie van het Herfsttij is gevoelig geëvolueerd. Huizinga beschouwde de 15de eeuw nog als een periode van decadentie, van avondrood. Vandaar zijn sprekende titel.
Huizinga was een van de 35.000 gelukkigen die in 1902 in Brugge de baanbrekende tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven bezocht, die op hem zo’n overweldigende indruk maakte en hem zou inspireren tot zijn standaardwerk uit 1919. Honderd jaar later, in 2002, trok in datzelfde Brugge de tentoonstelling De eeuw van Van Eyck bijna het tienvoudige aantal! (Meer dan 318.000 om precies te zijn.) En het hele assortiment culturele activiteiten 'Brugge 2002' verkocht in het totaal 700.000 tickets.
Van 27 maart tot 21 juli 2009 loopt nu in het Groeningemuseum in Brugge een toptentoonstelling die focust op de Bourgondische hertog Karel de Stoute (1433-1477) en het schitterende hof waarmee hij zijn tijdgenoten verblufte. Karels pronkstukken, die na zijn nederlaag in Grandson door de Zwitsers werden buitgemaakt, vormen het hart van de expositie. Het is de eerste keer dat deze legendarische 'Burgunderbeute' het Zwitserse grondgebied verlaat, om even naar huis terug te keren. Ook het Weense Kunsthistorisches Museum leende topwerken uit. Voor Brugge was de tentoonstelling te zien in Bern (met veel succes), na Brugge gaat ze naar Wenen. Alle pancartes met uitleg zijn in vier talen: Nederlands, Frans, Duits en Engels (en vermelden telkens de herkomst van de voorwerpen: zeer verhelderend soms). Een hoffelijke geste jegens anderstalige bezoekers, waaraan veel wereldberoemde musea voor mijn part een puntje mogen zuigen!
De bijbehorende catalogus loont, zoals het past, eveneens de moeite: 384 blz., 440 kleurenafbeeldingen, gewicht: 2, 331 kg, uitgegeven door het Mercatorfonds. En eveneens in vier verschillende taaledities te verkrijgen. Een mooier boek zult u dit jaar voor 39 euro niet vinden.
Tentoonstellingspublicaties beperken zich al lang niet meer tot loutere droge beschrijving van de voorwerpen; de laatste decennia groeiden ze uit tot volwaardige (buitengewoon fraai geïllustreerde) naslagwerken waarin een plejade specialisten een verantwoorde synthese brengt van de meest recente wetenschappelijk inzichten op hun studieterrein, hopelijk in een voor geïnteresseerde leken bevattelijke taal.
Na de obligate voorwoorden van betrokken hogere instanties volgt een gecondenseerd doch overzichtelijk gepresenteerd hoofdstuk over de politieke evolutie van het Bourgondische landencomplex, toegelicht met kaarten en geïllustreerde stambomen. Wie hierover verdere informatie zoekt, heeft meer aan Edward De Maesschalck, De Bourgondische vorsten (2008).
Die beknoptheid wordt echter in de rest van het prachtboek ruimschoots gecompenseerd door de essays, waarin een tiental experts de meest verscheidene aspecten van de hofcultuur en de samenleving belichten - en door de eigenlijke catalogus zelf.
De vermetele hertog
Dapper, ijverig en efficiënt. Maar ook roekeloos, wreed en mateloos ambitieus. Karel de Stoute, de laatste Bourgondische hertog was het allemaal. Hij was een van de meest bewonderde en gevreesde figuren van zijn tijd. Bewonderd was de luister van zijn hof, dat jonge edelen uit heel Europa aantrok. Gevreesd was zijn genadeloze onderdrukking van verzet. Steden die hem ook maar een strobreed in de weg legden, wachtte een gruwelijke straf, zoals St.-Truiden en Dinant mochten ervaren bij de opstand van de gemeentenaren in het prinsbisdom Luik. Garnizoenen die in zijn handen vielen, werden afgeslacht. Luik zelf werd in kwartieren verdeeld en dagenlang systematisch geplunderd en uitgemoord. Wanneer hij gedwarsboomd werd, of zeker als hij zijn trots geraakt achtte, verviel Karel tot een onbeteugelbare razernij en bloeddorst, die niet tot rust kwamen voor zijn wraakzucht was bevredigd. En waarover hij later, naar het schijnt, vaak veel spijt had. Want Karel was ook een vroom man. De prachtige gouden reliekhouder die hij in 1471 aan Luikse kathedraal schonk werd -terecht of ten onrechte- geïnterpreteerd als boetedoening voor het bloedbad van 1468.
Tenslotte: Karel is ook de vorst, die door de annexatie van Gelre, voor het eerst een kortstondige eenmaking van zowat de hele Nederlanden bereikte.
Portret van Karel de Stoute, © Kunsthistorisches Museum Wien
In veel opzichten verschilde hij van zijn vader, Filips de Goede. De oude hertog had 34 maîtresses van wie we de namen nog kennen en 26 erkende bastaarden. De zoon had het een noch het ander. Als bestuurder maakte Karel korte metten met de bedachtzame politiek van zijn vader. Hij streefde zijn doeleinden na met grote voortvarendheid en hij mikte hoog.
Ondanks zijn onmetelijke rijkdom en het aanzien van de Bourgondiërs, die zich tot een derde macht tussen Frankrijk en het Duitse keizerrijk hadden opgewerkt, was Karel de Stoute geen soevereine vorst. Zijn diepste droom was een koningstitel. Bovendien wilde hij geografisch zijn noordelijke gebieden (Vlaanderen, Holland, Artesië …) met zijn zuidelijke landen (Bourgondië) verbinden.
Geen van beide doelstellingen zou hij bereiken. Zijn eerste regeringsjaren waren succesrijk, doch in 1473 keerden zijn kansen na een ontmoeting met de Duitse keizer Frederik III in Trier. Daar stelde de hertog een huwelijk voor tussen zijn dochter, Maria van Bourgondië, en de zoon van de keizer, Maximiliaan van Oostenrijk. Maar Karel stelde eisen die de keizer niet zinden en etaleerde zijn rijkdom al te opzichtig. Met averechts effect ditmaal: de keizer poetste de plaat als een dief in de nacht. Bijna zeker speelde ook Karels eeuwige vijand, Lodewijk XI van Frankrijk, ‘de spin’, achter de schermen een nefaste rol.
In 1476 leed het Bourgondische leger in Grandson een zware nederlaag tegen de Eedgenoten, een verbond van Zwitserse steden. De eerzuchtige hertog miste de wijsheid om naar een diplomatieke oplossing te streven en te wachten op een betere gelegenheid. Met een verzwakt leger vocht hij voort tot de definitieve nederlaag in Nancy in 1477. Zijn lijk werd, vastgevroren in een vijver, pas na twee dagen teruggevonden. Hij was door lijkrovers uitgekleed, zijn hoofd was doormidden gekliefd en door wolven aangevreten, uit zijn dijen en buik staken lansen. Zo eindigde de prachtlievende hertog van Bourgondië. Zijn praalgraf staat in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge, naast dat van zijn dochter Maria, zijn skelet is verdwenen. In de Nederlanden zou zijn dood lijden tot instabiliteit, een Franse invasie, burgeroorlog en het voorlopige einde van de eenmaking.
Pronk, praal en prestige
Waarom kwam uitgerekend aan het Bourgondische hof in de 15de eeuw zo'n schitterende hofcultuur tot ontwikkeling? De hertogen voerden de kunst van het pronken tot ongekende hoogten op. Spectaculair uiterlijk vertoon op toernooien en feesten werd in de late middeleeuwen niet misprezen. Integendeel, het werd beschouwd als een vorstelijke deugd en vervulde een politieke functie.
Ambitie speelde zonder twijfel mee. En dat geeft de fabelachtige uitstalling van edelsmeedwerk, wandtapijten, schilderijen, miniaturen, wapenrustingen en andere kostbaarheden op de expositie iets pathetisch. Met een schok besef je dat veel van die mentaliteit is blijven hangen tot in onze tijd toe. Denk maar aan Gouden Koetsen, de imperiale ruimtelijke ordening in Londen en Parijs, de Engelse kroonjuwelen met de meest opzienbare juwelen afkomstig uit het hele keizerrijk…
Je kunt rijk zijn mét smaak of zonder. De Bourgondische hertogen hadden een uitstekende smaak. Maar naar onze opvattingen nogal exuberant, overladen en soms bij het kitscherige af. Maar wat een vakmanschap! Zij gaven opdrachten aan de knapste kunstenaars van hun tijd, van de schilder Jan van Eyck tot de Rijselse edelsmid Gerard Loyret. En alleen de beste materialen waren goed genoeg: goud, bergkristal, diamanten en robijnen, zijde en ivoor. De vorsten kenden de magie van een mooi object in een tijd dat visuele prikkels veel schaarser waren dan vandaag. Luxevoorwerpen waren voor hen een middel om hun macht in de verf te zetten, naar andere vorsten toe, maar ook naar hun onderdanen. Nog belangrijker waren de wapens en wapenrustingen die ze lieten maken. Die behoorden tot de meest geavanceerde van hun tijd. Op de tentoonstelling en in de catalogus zijn hoogstandjes te bewonderen, zoals het harnas van keizer Maximiliaan en het delicate kinderharnas van de tienjarige Filips de Schone. Pronkharnassen en -schilden, wapenrokken en dekkleden voor man en paard werden onvoorstelbaar kostbaar uitgewerkt tot een wel erg ongemakkelijk galatenue, dat ook buiten het strijdperk gedragen werd.
Geharnaste ruiter en paard, © Kunsthistorisches Museum Wien
De hertog was voortdurend op reis in zijn gebieden om recht te spreken, oorlog te voeren of om het bestuur te regelen. De laatste twee jaar van zijn leven woonde hij in tentenkampen. Op die reizen nam hij een groot deel van zijn pronkstukken mee en waar hij verbleef, liet hij ze uitstallen. Door die gewoonte kwam het dat de Zwitserse Eedgenoten, na hun overwinning in Grandson, de hand wisten te leggen op een buit die tot de belangrijkste uit de geschiedenis behoort.
Een selectie uit die Burgunderbeute, bewaard in het Historisches Museum van Bern, is op de tentoonstelling te zien. De kwaliteit is werkelijk adembenemend. Er hangt bijvoorbeeld een millefleur-wandtapijt met het wapen van Filips de Goede waarop dertig verschillende soorten bloemen en planten in bloei staan. Dergelijke tapijten waren statussymbolen bij uitstek, niet alleen door het overvloedige gebruik van zijde, goud- en zilverdraad, maar ook omdat het maanden werk kostte om een zo gecompliceerde voorstelling te realiseren.
De Drie Broers
In de Burgunderbeute zat werkelijk alles wat het hof gebruikte, en dat was heus niet allemaal goud en zilver. Een van de topstukken is een tuniek in rood satijn, het enige kledingstuk uit de 15de eeuw dat bewaard bleef. Wat verder zie je een verbluffend groot schaakbord met een ivoren rand waarin tafereeltjes uit het hofleven gesneden zijn. Schaken was een favoriete vrijetijdsbesteding van de edelen, omdat het spel strategisch inzicht vergde en de galanterie alle kansen bood. De verfijning en de schoonheid van de tentoongestelde stukken doet je begrijpen waarom de Bourgondische hertogen op het toppunt van hun macht zo'n overweldigende indruk maakten in Europa.
Een persoonlijke keuze maken uit het geheel, is bijna onmogelijk. In een vitrine werd ik geconfronteerd met een replica van een overdadig met parels en juwelen overdekte gouden hertogshoed van Karel de Stoute. Tegen de wand daarachter: tekeningen die voor de Fuggers waren gemaakt in 1504, toen de stad Bazel heimelijk een aantal voorwerpen aan hen verkocht. Een ervan, cat. nr. 97, bezorgde me een schok. Het geeft een onwerkelijk gevoel, wanneer je in de realiteit een voorwerp ontmoet, dat je vertrouwd is uit de fictie van een roman! Het afgebeelde was een juweel, De Drie Broers, voor Karels grootvader Jan zonder Vrees in 1398 vervaardigd rond drie volkomen identieke, rechthoekige tafelgeslepen balasrobijnen uit India, gemonteerd met drie parels rond een diamant. Buitgemaakt door de Zwitsers, in 1543 in het bezit van Hendrik VIII van Engeland, enkele weken slechts voor zijn dood en spoorloos sinds het voor het laatst was gezien op een portret van koning Jacobus I (1566-1625), de opvolger van Elizabeth I. Tobias Hill schreef er de historische thriller Stenen Liefde over (2001).
Hertogshoed van Karel de Stoute, overdekt met bladgoud en bezaaid met edelstenen en parels. Rechtsboven, aan ketting, De Drie Gebroeders. Buitgemaakt bij Grandson.
Losse miniatuur in dekverf, ca. 1545, Bazel
bron: tentoonstelling
Epiloog: Moordende tombes
Als epiloog bij de tentoonstelling kun je in de vlakbij gelegen O.-L.-Vrouwekerk de schitterende graftombes van Karel en zijn dochter Maria bezoeken. Moet je trouwens in elk geval doen, als je Brugge aandoet na de tentoonstelling.
Zij zorgen voor een epiloog aan dit verhaal, niet terug te vinden in de catalogus, maar in het volgende artikel:
Smolderen, L., De laatste reis van Karel de Stoute van Nancy naar Brugge, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 58, april 2009, p. 120-123.
Toen het lichaam van de gesneuvelde Karel de Stoute enkele dagen na de fatale veldslag eindelijk geïdentificeerd was door een page, liet hertog René II van Lotharingen (regering: 1473-1508) de overblijfselen van zijn tegenstander overbrengen naar Nancy, waar ze met veel ceremonie bijgezet werden in de hofkerk. Op het einde van zijn leven, in 1507, verving hij het sobere monument door een pompeuze graftombe. Het is duidelijk dat hij de stoffelijke resten beschouwde als een overwinningstrofee!
Pas in 1550 slaagde Karel V erin om de resten van zijn overgrootvader te laten overbrengen naar de Nederlanden. Zijn zoon Filips II liet tussen 1558 en 1562 het huidige grafmonument in Brugge oprichten.
Graftombe Karel de Stoute,
bron: tentoonstelling
Het is duidelijk geïnspireerd op dat van Maria van Bourgondië. De tombe van Karels dochter werd ontworpen door de befaamde Brusselse retabelsnijder Jan Borman en Renier van Thienen, uitgevoerd in messing, verguld en geëmailleerd door Pieter de Beckere.
De opdracht voor het monument ging in 1557 naar Jacques Jonghelinck (1530-1606), die ondanks zijn jeugdige leeftijd in Milaan reeds had gewerkt in het atelier van de beroemde Leone Leoni (bekend door zijn fraaie bronzen bustes van onder anderen Karel V en Filips II)
In 1562 was het monument voltooid. Het legt de nadruk op Karels militaire prestaties; vandaar de wapenrusting, de ruiterhelm en de leeuw bij zijn voeten. De wapenschilden op de zijkanten verwijzen naar alle gebieden die onder zijn heerschappij vielen. Het monument vormt zo tevens een legitimatie voor zijn nakomelingen. Je kunt het eveneens beschouwen als een bijzondere vorm van voorouderverering. Adellijke blazoenen en kwartierstaten komen overal in Europa voor op grafstenen. De heersende vorstengeslachten (waaronder de Bourgondiërs) lieten bovendien stambomen opstellen waarin bij voorkeur hun afstamming werd ‘bewezen’ van een Trojaanse held, Julius Caesar of Karel de Grote. Denk maar aan Karels voorkeur bij zijn wandtapijten.
Detail graftombe Karel de Stoute
bron: tentoonstelling
Landvoogdes Margareta van Parma (1522-1586), de ‘natuurlijke’ dochter van Karel V, begiftigde Jonghelinck in 1565 met een pensioen van 3 stuivers per dag als aangestelde metaalgieter en vaste zegelsnijder des Konings. Dit was een vergoeding voor zijn lange arbeidsongeschiktheid, te wijten aan intoxicatie door het inademen van de kwikdampen die vrijkwamen bij het vergulden van het bronzen grafbeeld. De rekening van de werken leert dat drie arbeiders tijdens dat werk stierven en verscheidene anderen invalide bleven.
Vuurverguldsel wordt gefixeerd met kwik dat bij verdamping in de huid dringt of via de luchtwegen allerlei ziekten veroorzaakt zoals mondvliesontstekingen waarbij het tandvlees bloot komt te liggen en het slachtoffer zijn tanden verliest. Of darmstoornissen, bloedarmoede en uittering, of zenuwtoevallen die verlamming of de dood tot gevolg hadden.
Dezelfde symptomen traden reeds op bij het vergulden van het grafmonument van Maria van Bourgondië door Pieter de Beckere, die verschillende arbeiders verloor en zelf verlamd bleef. “Laten we niet vergeten dat de praal van de oude bronzen beelden, die behandeld werden met gemalen goud, betaald werd met een echte hecatombe.” (Smolderen 2009)
Ironisch genoeg is in de 20ste en 21ste eeuw nog steeds kwik, dat door goudzoekers gebruikt wordt, de grote boosdoener die in het Amazonewoud van Brazilië en Peru de rivieren en het hele leefmilieu van de indianen vergiftigt.
1. Brugge met de tentoonstelling
Ideaal is natuurlijk als je met leerlingen werkelijk een bezoek aan Brugge en de tentoonstelling kunt brengen. Voor schoolgroepen is dat gratis, vermoedelijk een gevolg van de ‘maximumfactuur’ die de Vlaamse minister van Onderwijs de scholen oplegde. Het Groeningemuseum hadden wij al een tiental jaren afgevoerd van schoolbezoeken aan Brugge, juist omwille van de hoge toegangsprijs.
Wij bezochten stad en tentoonstelling op donderdag 2 april 2009. Een verkenningstocht onder schitterend lenteweer. Het ziet er gegarandeerd anders uit als je dat onder plensbuien met kletsnatte leerlingen moet overdoen! Weinig volk in de voormiddag in het museum, behalve één groep luidruchtige en ongeïnteresseerde leerlingen voortgezet onderwijs. Twee leerkrachten hingen op de achtergrond te hangen en kwamen nooit tussen. Ik had medelijden met de jonge vrouwelijke gids, die wanhopig haar best deed. Voor de rest wemelde de stad van schoolgroepjes van 7 tot 22 jaar, al dan niet met opdrachtbladen, ongetwijfeld om de laatste dagen voor paasvakantie nuttig te besteden!
Met andere woorden: naar de tentoonstelling kan niet zonder behoorlijke voorbereiding. Je verdeelt de leerlingen best in voldoende kleine groepjes, met voldoende begeleiding. Indien de volledige groep te groot is, kun je splitsen: één deel een stadszoektocht laten doen en dan afwisselend naar het museum.
In deze tips volgen we een beproefd recept: modulair opgebouwde onderdelen, waarvan elke stap is uitgetest in de reële lespraktijk, maar waaruit iedereen een eigen aangepast pakket kan samenstellen.
Om te beginnen: op de website van de tentoonstelling vind je bruikbare dia’s en kun je ook een persmap en gedetailleerde informatie afhalen. Enkele voorbeelden staan in deze recensie. Belangrijk voor scholen die bijvoorbeeld werken met de leereenheid van Albert van der Kaap Brugge in de late middeleeuwen. Hier tref je voldoende informatie en aanvullende links.
Collega’s Nederlands en geschiedenis in diverse klassen en scholen werkten, al dan niet vakoverschrijdend, rond de historische roman Jonkvrouw van Jean-Claude van Rijckeghem & Pat van Beirs. Zij gaven groepjes leerlingen taken in verband met aspecten van het dagelijks leven via de website van het Joos de Rijcke-project.
De collega muziek werkte met enkele geïnteresseerde leerlingen een les uit (vertrekkend vanuit het schoolboek muzikale opvoeding) waarin muziek uit de Bourgondische tijd vergeleken werd met hedendaagse songs.
Aanvullend materiaal vind je op een paar websites, waarvan we op dit ogenblik nog niet kunnen zeggen hoe lang ze ter beschikking zullen blijven.
- Het erfgoed der grote hertogen, VRT-archief 1977, online video, duur: 49 minuten
- Korte video met interview en bezoek aan de tentoonstelling
2. Na de tentoonstelling, met of zonder Brugge.
Sinds de Memling-tentoonstelling in Brugge in 1994 heeft de vraag ons beziggehouden: wat te doen in de klas met een tentoonstelling na de tentoonstelling? In 1994 poogden we de Vlaamse Gemeenschap zover te krijgen dat ze een interactieve cd zou sponsoren van een uitstekende lange televisie-uitzending. Zowel het medium CD-i als de ‘educatieve’ uitzendingen zijn ondertussen van het toneel verdwenen. Het initiatief ging trouwens niet door. De imbeciel die onze contactpersoon was reageerde: “Wat? Was Memling een Duitser? Daar betalen wij niet voor!” Hij vergat wel dat dezelfde Memling zijn voornaamste werken in Brugge schilderde en in datzelfde 1994 was uitgeroepen tot “Vlaams cultureel ambassadeur” (wat ondertussen ook al niet meer bestaat).
Zie hiervoor exemplarisch: Memling multimediaal. Een vakoverschrijdende leereenheid voor de tweede graad na de tentoonstelling.
Ook als je niet naar Brugge kunt reizen, blijven veel van het hierboven aangeboden leermiddelen zeer bruikbaar. Via de leereenheid van Albert van der Kaap en de links daar, kunnen je leerlingen een virtueel bezoek brengen aan het Brugge uit de tijd van de Bourgondische hertogen.
Catalogus bij de tentoonstelling
Marti, S., Borchert, T.-H. & G. Keck
Karel de Stoute (1433-1477). Pracht en Praal in Bourgondië.
Groeningemuseum Brugge, Brussel
Mercatorfonds, 2009
384 blz.
440 afbeeldingen
€ 39
Beeldbank bij de tentoonstelling
Bibliografie
Borchert, T.-H. (red.), De eeuw van Van Eyck. De Vlaamse Primitieven en het Zuiden, Gent-Amsterdam, Ludion, 2002, 280 blz.
Bauer, R., Tussen rampspoed en vernieuwing. Een Europese cultuurgeschiedenis van de veertiende en vijftiende eeuw, Kapellen, Pelckmans - Kampen, Klement, 2004, 374 blz.
De Maesschalck, E., De Bourgondische vorsten (1315-1530), Leuven, Davidsfonds, 2008, 247 blz.
Dückers, R. & P. Roelofs (red.), De gebroeders Van Limburg. Nijmeegse meesters aan het Franse hof (1400-1416), Gent-Amsterdam, Ludion, 2005, 446 blz.
Huizinga, J., Herfsttij der Middeleeuwen (1919), Contact, 1997, 22ste druk, 416 blz.
Meesterlijke Middeleeuwen. Miniaturen van Karel de Grote tot Karel de Stoute. 800-1475, Zwolle, Waanders - Leuven, Davidsfonds, 2002, 343 blz.
Smeyers, M., Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16de eeuw, Leuven, Davidsfonds, 1998, 528 blz.
Roman: Tobias Hill, Stenen Liefde, Amsterdam, Bert Bakker, 2001, 371 blz.