DE VALKERIJ
Geplaatst op
30 mei 2010
door
Jos Martens
Aan de Europese vorstenhoven gold de jacht als het hoogste en edelste vermaak.
We kunnen ons heel moeilijk nog voorstellen hoe belangrijk de jacht over de eeuwen heen is geweest, niet alleen in Europa, maar in zowat de hele wereld. De valkerij is een verzamelnaam voor het werken met alle soorten roofvogels bij de jacht. Daartoe behoorden niet enkel valken, maar ook haviken, sperwers, buizerds en zelfs uilen. Valkenjacht werd beschouwd als de meest edele variant van de jacht en was voorbehouden aan de adel.Wie met wat mocht jagen, was streng gebonden aan rang en klasse, zoals alles in de middeleeuwse maatschappij. (Dat gold bijvoorbeeld ook voor kleding en sieraden.) Personen van hoge adel en koningen gebruikten vooral slechtvalken. Priesters jaagden met sperwers op kleine zangvogels, terwijl het gewone volk en de lage adel werkte met buizerds en torenvalken.
Het africhten van deze dieren was zeer tijdrovend en bovendien een kwelling voor de vogels zelf. Met jachtvogels werd gejaagd op klein wild, zoals hazen, konijnen, eenden, fazanten, patrijzen en reigers.
In 1396 werd een westerse Kruisvaarderleger vernietigend verslagen bij Nicopolis (Bulgarije) door de Turkse sultan Bayezid, de Bliksemschicht. Onder de overlevende gevangenen bevond zich Jan, graaf van Nevers, zoon van Filips de Stoute. (Hij zou later aan dit avontuur nogal ten onrechte de erenaam Jan zonder Vrees overhouden.)
Als voorschot op het gigantische losgeld zond de Bourgondische hertog aan de sultan, een verwoed jager, kostbare geschenken waaronder twaalf witte Groenlandse giervalken, de kostbaarste jachtvogels ter wereld. Een giervalk was meer waard dan zijn gewicht in goud!
Maria van Hongarije (1505-1558), zuster van Karel V en landvoogdes der Nederlanden. Aan valkensoorten bezat de regentes de sakervalk, de wijfjeskwartelvalk uit Sicilië, de Noorse trotse giervalk, de witte valk, de grijze bergvalk, de zwarte valk, de rode valk of de duivel, de leeuwerikvalk en de blauwvoet uit Zuid-Duitsland en uit Hongarije.
In Frankrijk bestond het ambt van de grote valkenier, die de leiding had over 100 mensen en 300 vogels. Maar dat was nog niets vergeleken met de Turkse sultan Bayezid, die in de 14de eeuw over 7000 valkeniers beschikte. Vele vorsten lieten zich graag afbeelden met een valk op de vuist. Dat was bijvoorbeeld het geval voor Maria van Bourgondië (1457-1482), de dochter van Karel de Stoute en vorstin der Nederlanden. In 1482 struikelde ze tijdens een valkenjacht met haar paard over een boomstronk en werd zo zwaar gewond dat ze enkele dagen later overleed.
Een valk is het snelste dier ter wereld en bereikt in duikvlucht een snelheid van 200 km per uur. Hij slaat zijn prooi en schiet vanwege zijn vaart een eind door, maar dadelijk keert hij naar zijn versufte prooi terug. Hij maakt het werk af door de prooi achter de schedel met de snavel in de nek te bijten (afnekken). Valken jagen op muizen, ratten, duiven, konijnen, hazen, fazanten en tal van kleine vogels.
Opleiding
Roofvogels zijn in feite niet echt te temmen. De valkenier probeert hun vertrouwen te winnen en heeft eindeloos geduld nodig om de vogel klaar te stomen voor de jacht. Essentieel daarvoor is dat valkenier en vogel voortdurend bij elkaar zijn. Daarom leken vele middeleeuwers wel met hun valk getrouwd. Ze namen hem overal mee, zelfs tijdens de maaltijd. (Natuurlijk, een valk was een prominent statussymbool, hier net zo goed als in Japan of Mongolië!) Sommige vogels moeten van bij de geboorte uit het nest gehaald worden, zoals de uil. Het uilskuiken moet de mens als zijn ouder beschouwen, anders lukt het niet. Andere roofvogels neemt men beter niet uit het nest, want dan worden ze vals. Ze zijn meestal drie maanden oud als de training begint. Een valkenier draagt het dier op de vuist in een handschoen. De valk moet eerst leren op de hand te zitten en daarna er uit te eten. Van zodra de vogel de handschoen gaat associëren met eten, moet hij leren op de hand te springen of van op een stok op de hand te landen, voorlopig nog met een speciale lange lijn (creance), die vastgemaakt is aan een van de poten. Als dat lukt, mag de valk vrij wegvliegen en kan de valkenier beginnen met de jachtoefeningen. Een middel daarvoor is de loer of het lokaas, dat is een nagemaakte prooi, liefst rood van kleur, met een stukje vlees eraan. Als de valkenier de loer ronddraait lijkt het helemaal echt en vliegt de valk er naartoe. Vandaar nog onze uitdrukking “iemand een loer draaien.” Valken mogen niet te lang na elkaar binnen zitten. Zo mogelijk moet de valkenier ze tweemaal per dag minstens een half uur laten vliegen. Maakt hij die oefenstonden te lang, dan bestaat het gevaar dat zijn valk alsmaar hoger gaat klimmen, de ruimte kiest en niet meer terugkeert. Dat gevaar doet zich effectief regelmatig voor bij hedendaagse roofvogelshows. Zo zagen we een valk schrikken van een voorbijrazende trein vlakbij het demonstratieterrein en in de lucht verdwijnen, tot groot verdriet van zijn trainer.
Eerbewijzen
De valkerij stond in zo’n hoog aanzien dat ook alle voorwerpen die ermee in verband stonden, rijkelijk werden versierd. De handschoen waarmee de valk werd gedragen, was dikwijls met gouddraad geborduurd. Het kapje dat over de kop van de valk werd geschoven om hem tot rust te brengen, werd ingelegd met parels en versierd met de veren van een paradijsvogel. Elke vogel kreeg ook twee kleine zilveren belletjes aan de poten, zodat hij van ver hoorbaar was. Die belletjes kwamen meestal helemaal uit Italië, vooral uit Milaan. Rond de poten werd ook een gesp bevestigd met een gouden ring eraan, waarop de naam van de eigenaar gegraveerd was. Wie een valk vond en hem niet terugbracht, stond een barbaarse straf te wachten. Als hij gevat werd, mocht de valk zijn borst openrijten en tenminste 6 ons vlees (ca. 180 gram) opeten.
In weinig streken van Europa bloeide de valkerij als in de omgeving van Arendonk en Turnhout in het huidige België. Valkenswaard (bij Eindhoven), dat op de trekroute ligt van de slechtvalk, werd in de 16de eeuw eveneens een Europees centrum (vandaar de naam). Over heel Europa waren de valkeniers uit deze streek bekend voor hun perfect getrainde valken.
Er zijn in de middeleeuwen heel wat handleidingen geschreven voor de valkenjacht. Een van de oudste dateert van iets voor 1250 en is geschreven door niemand minder dan Keizer Frederik II van Hohenstaufen, zelf een verwoed valkenier: De arte venandi cum avibus (Over de kunst van het jagen met vogels). Het meest beroemd is het Livre de chasse door Gaston, graaf van Foix, bijgenaamd Febus (1387), dat uitgroeide tot een echte bestseller. Het is bewaard in prachtige exemplaren, verlucht met miniaturen en werd als handboek gebruikt tot na 1800.
Afbeelding: Frederik II uit zijn boek De arte venandi cum avibus. (Uit een manuscript in de Biblioteca Vaticana, Pal. lat 1071), laat 13de eeuw.