Van heldendaad tot schandvlek
In 2002 werd het oprichtingsjaar van de VOC herdacht. In Rotterdam werden rond deze herdenking lezingen- en discussieavonden georganiseerd. Het publiek stelde de vraag hoe in het geschiedenisonderwijs eigenlijk werd en wordt omgegaan met het Nederlands koloniaal verleden. Hierop moest men het antwoord schuldig blijven.
In mijn doctoraal scriptie Van etnocentrisme naar cultuurrelativisme?, waarop ik in september 2004 afstudeerde, heb ik een antwoord gezocht op de gestelde vragen. Een aantal uitgangspunten stond me daarbij voor ogen: ik wilde achterhalen wat, hoe en hoeveel er over het Nederlands koloniaal verleden geschreven werd in de geschiedenisboekjes.
Van heldendaad tot schandvlek is te zien van 4 juni tot en met 30 oktober 2005 in het Nationaal Onderwijsmuseum.
Adres: Nieuwemarkt 1A te Rotterdam, tel. 010 – 40 45 425, openingstijden: dinsdag tot en met zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur, zondag van 13.00 tot 17.00 uur, maandag gesloten.
|
Ik koos een periode, waarover ik boekjes zou onderzoeken, namelijk 1945 – 2000, en een type onderwijs, het basisonderwijs. Ik zocht in die onderzoeksperiode naar fragmenten, die betrekking hadden op de koloniën Nederlands-Indië en Suriname. Het bleken er al snel veel te veel. Om het onderzoek helder en duidelijk te houden, koos ik ervoor overeenkomstige thema’s voor beide koloniën te kiezen en deze uit te werken. Ik maakte een selectie in de onderzoeksperiode en gebruikte alleen de fragmenten uit de jaren 50, 70 en 90 van de vorige eeuw. Hiermee zouden eventuele veranderingen eenvoudiger op te sporen zijn. Aan de hand van thema’s als Geweld in de samenleving, Arbeid op contract en Onafhankelijkheid kon ik nu gericht in kaart brengen hoe de beeldvorming rond het Nederlands koloniaal verleden was veranderd in de loop der tijd. Als historica heb ik die kennis immers nodig om vervolgens de gevonden veranderingen te kunnen verklaren.
Voor ik echt aan de slag kon, wilde ik eerst weten of er al eerder zo’n soort onderzoek was gedaan. Dat bleek nauwelijks het geval. Daarnaast was van belang te bepalen welke gaten er in mijn eigen kennis zaten, om dit onderwerp aan te kunnen pakken. Tijdens mijn universitaire opleiding had ik eigenlijk nauwelijks specifiek Nederlandse geschiedenis onderwezen gehad, en weinig Nederlandse koloniale geschiedenis. Bovendien wist ik niets over de geschiedenis van het geschiedenisonderwijs. Ik vond het onderwerp echter van meet af aan zó leuk, dat ik mijn lacunes in kennis graag wilde overwinnen.
{mospagebreak}Geschiedenisboekjes als onderzoeksobject
De geschiedenisboekjes zijn hier als drager voor de beeldvorming van het Nederlands koloniaal verleden aangemerkt. Het is echter zo, dat kinderen in hun jonge leven vele invloeden ondergaan wanneer het om beeldvorming gaat: via de leraar, de ouders, klasgenoten, media als kranten en televisie en niet te vergeten het internet. Het geschiedenisboekje, dat de leerling in handen krijgt tijdens de lessen, is echter het enige tastbare object in dat krachtenveld van invloeden.
Al bij de eerste oriëntatie vielen de grote verschillen op tussen de vijftiger jaren boekjes en daarnaast de jaren zeventig en negentig boekjes. De geschiedenismethoden uit de jaren vijftig waren dikwijls op eenvoudig papier gedrukt en van zwart-wit prenten voorzien. Vaak was een hoofd der school de auteur, al of niet bijgestaan door een leraar geschiedenis. De verzuiling speelde nog een grote rol: er werden vele boekjes speciaal voor het katholiek, het protestants christelijk en het openbaar onderwijs geschreven. Een bijzonder kenmerk was de omlooptijd van de boekjes uit deze periode. Van de methode Toestanden en gebeurtenissen van de auteur B. Laarman is in 1898 een eerste uitgave uitgekomen, maar de methode werd nog tot in de jaren vijftig gebruikt! Voor de meeste geschiedenismethoden voor het lager onderwijs uit die tijd gold dat zij bijzonder lang meegingen.
De geschiedenisboeken uit de zeventiger en negentiger jaren kenmerken zich door een toegenomen professionalisering. Tegenwoordig wordt een uitgave door de uitgever zèlf ontwikkeld en op de markt gezet onder gebruikmaking van gespecialiseerde deskundigheid. Onderwijsbegeleidingsdiensten, leraren, historici, didactici, kinderboekenauteurs, een heel scala aan expertise wordt ingehuurd bij het samenstellen van de huidige methodes. Het resultaat mag er dan ook zijn: op glanzend papier gedrukt, fullcolour, met mooie kaarten, tekeningen, tabellen en foto’s. Het ziet er prachtig uit, maar kost ook aardig wat. De boekjes van 45 cent, die zijn er niet meer, het gaat nu om zo’n 20 Euro per leerlingenboek. Een school moet een fikse investering doen voor een methode. Gezien het beschikbare budget moet deze zo’n tien à twaalf jaar meegaan. Een goede keus is dus van belang.
{mospagebreak}
Het Nederlands koloniaal verleden in de geschiedenisboekjes
Hoe is het Nederlands koloniaal verleden eigenlijk weergegeven in de naoorlogse geschiedenisboekjes? Kortgezegd kan hier gesteld worden dat de vijftiger jaren boekjes sterk bepaald werden door de dekolonisatie èn de verzuiling, terwijl in de latere decennia duidelijk meer afstand is genomen van de koloniale periode, en de confessionele inkleuring eveneens kwam te vervallen. Ik kan dat met een voorbeeld duidelijk maken. Dit artikel biedt niet de ruimte alle thema’s aan de orde te laten komen, maar een item als de Atjeh-oorlog kan mijn stelling onderbouwen.
De vijftiger jaren protestants christelijke methode Geschiedenis van de Nederlanden heeft de volgende verklaring voor de Atjeh-oorlog: “Over de Atjehers regeerde een sultan en die sultan wilde eigen baas blijven en niet gehoorzamen aan de Nederlandse regering. Nu waren de Atjehers erge zeerovers, geen enkel schip was veilig voor hen. De Nederlanders hadden daar veel last van, maar ook andere volken, vooral nadat het Suez-kanaal klaar was gekomen. De Nederlandse regering moest zorgen dat die zeeroverij ophield. Maar hoe kon ze dat? Dan moest er natuurlijk gevochten worden.” De methode probeert een rationele verklaring voor de oorlog te geven.
De katholieke methode
Rood, wit en blauw stelt de oorlog in Atjeh aan de orde onder de titel ‘De soldatenpastor.’ De hoofdrol is hierbij weggelegd voor pastoor Verbraak, de aalmoeze-nier van de soldaten, die de zorg droeg “voor het zielenheil der dapperen.”
Met deze katholieke benadering van de Atjeh-oorlog – er wordt maar liefst tweeënhalve pagina voor de goede werken van de pastoor ingeruimd – komen de leerlingen aan de weet wat zijn zondagse dagindeling was en wat zijn lievelingsgerecht – zuurkool – maar weinig tot niets over de achterliggende oorzaken voor de oorlog en de betekenis en de gevolgen ervan voor de plaatselijke bevolking. Het blijft vooral bij ‘een harde strijd met Atjeh’. “Atjeh was een land met bergen en dalen, met zware wouden, met diepe kloven. Daar was het voor onze Kolonialen niet gemakkelijk. Onder leiding van generaal Karel van der Heyden [ .. ] behaalden onze mannen daar velen lauweren.”
De methode Hoe het groeide, vooral op het openbaar onderwijs gericht, behandelt de ‘pacificatie’-oorlogen slechts kort. “Hier en daar was nog wel eens verzet tegen de Nederlanders, b.v. in Atjeh. Door krachtig optreden werd de orde hersteld.” Een conflict, wat uiteindelijk dertig jaar duurde, wordt zo wel erg makkelijk afgedaan. Opvallend is het eufemisme, dat voor oorlog voeren wordt gehanteerd: ‘orde herstellen’. Kennelijk vond men oorlog een te zware term.
In de jaren zeventig vestigt de methode Sleutel tot het heden bij de behandeling van het conflict ook de aandacht op de slachtoffers onder de plaatselijke bevolking. Dat gebeurde niet in de methoden van de jaren vijftig. “De Atjehers wilden niets weten van het Nederlandse gezag. Er moesten twee generaals, Van der Heyden en Van Heutsz, aan te pas komen en veel soldaten, om Atjeh te veroveren. Het werd een langdurige en bloedige strijd. Veel inlanders sneuvelden, want zij konden de beter bewapende soldaten niet verslaan. De Atjeh-oorlog duurde dertig jaar (1872 – 1902). Toen wapperde de Nederlandse vlag ook in Atjeh. Dat had veel inlanders het leven gekost!”
{mospagebreak}De meest gebruikte methode in de zeventiger jaren en ook daarna was Geschiedenis in onderwerp en opdracht. Deze methode is op het wereldoriëntatieprincipe gebaseerd, dat bijzonder populair werd. Behalve aan geschiedenis besteedt de methode ook aandacht aan aardrijkskunde, biologie en techniek. Hier wordt de Nederlandse noodzaak tot gebiedsuitbreiding in Indië toegeschreven aan de toename van het aantal Europese ondernemingen daar met hun behoeften aan landbouwgrond en delfstoffen als steenkool, tin en aardolie.
De jaren negentig methode Bij de tijd ziet interesse voor grondstoffen ook als aanleiding voor de Atjeh-oorlog. Met de ontdekking van olie in de bodem van Atjeh in 1870 “wilden de Nederlanders het gebied zelf gaan besturen. Want olie was een gewild product, waar je rijk van kon worden.” Zelfverrijking ten koste van de bevolking was het devies, zo wil het boekje kennelijk duidelijk maken.
Een zee van tijd verklaart de oorlog vanuit westers etnocentrisme. De blanken vonden, dat zij de heersers waren waarnaar geluisterd moest worden. “Gebeurde dat niet, dan werd er door hen hard opgetreden of zelfs oorlog gevoerd. Hiermee verzekerde Nederland zich van de macht, maar tegelijkertijd groeide het aantal tegenstanders van de Nederlandse overheersing.” De keerzijde van het machtsvertoon was de groeiende irritatie onder de plaatselijke bewoners.
Met deze fragmenten wordt duidelijk dat de beeldvorming rond de Atjeh-oorlog zich in de loop der decennia heeft gewijzigd. In de jaren vijftig wordt het machtsvertoon jegens de plaatselijke bevolking niet betwijfeld, zelfs met de nodige trots voor het voetlicht gebracht. Hierbij moet niet vergeten worden, dat Nederlands-Indië kort daarvoor voor Nederland verloren was gegaan. De politionele acties, die de Republik Indonesia tot de orde hadden moeten roepen, stuitten op verzet van de Verenigde Staten en de Verenigde Naties. Nederland moest het hoofd in de schoot werpen. Het behoud van Nieuw-Guinea deed daar niets aan af.
De toon, die in de vijftiger jaren geschiedenisboekjes wordt aangeslagen is deels te verklaren vanuit de lange omlooptijd – die toon werd al decennialang aangeslagen – en deels uit de fixatie met betrekking tot Indië. De zeventiger en negentiger jaren methoden proberen op zakelijke en neutrale toon oorzaken te vinden voor de oorlog, economische en politieke motieven, en hebben oog voor de slachtoffers aan Indische zijde. Westers etnocentrisme wordt aangevoerd als motief voor de oorlog. De generatie, die zich in deze periodes met het schrijven van geschiedenismethodes bezighoudt, is overduidelijk een andere dan in de jaren vijftig. {mospagebreak}
Tentoonstelling Van heldendaad tot schandvlek in het Nationaal Onderwijsmuseum
Het onderzoek voor mijn doctoraal scriptie is grotendeels gebaseerd op een deelcollectie van het Nationaal Onderwijsmuseum te Rotterdam. Het museum zag in de onderzoeksresultaten aanleiding tot het organiseren van een tentoonstelling. Deze is onder de titel Van heldendaad tot schandvlek – het Nederlands koloniaal verleden in de geschiedenisboekjes van 4 juni tot en met 30 oktober 2005 te zien. Vele tekstfragmenten zijn in een aantrekkelijke vorm weergegeven en tonen zo de veranderde beeldvorming van het Nederlands koloniaal verleden in de naoorlogse geschiedenisboekjes voor het lager- en basisonderwijs. Met deze tentoonstelling kan het Nationaal Onderwijsmuseum de resultaten van recent onderzoek van de eigen collectie aan een breed publiek presenteren.
De geschiedenisboekjes uit de genoemde decennia zijn in een vitrine te zien en roepen herinneringen op aan de geschiedenislessen op school. Staand bij deze vitrine zijn korte interviews te beluisteren met generatiegenoten, die in één van de drie periodes op de lagere- of basisschool zaten. Aardrijkskundige wandkaarten van de voormalige koloniën Nederlands-Indië en Suriname hangen aan de wand.
De Polygoonfilm Tussen juichen en bezinnen, een filmpje naar een scenario van Anton Koolhaas, schetst het aanzien van het jaar 1948 en vormt daarmee het startpunt van deze historie van geschiedenisboekjes. Daarnaast is er ook een kort filmpje voor de schooltelevisie te zien dat het heldenverhaal van Willem Barentsz en zijn mannen in beeld brengt. Een Polygoonfilmpje van 27 december 1949 laat zien hoe in Djakarta de soevereiniteitsoverdracht van Nederland aan Indonesië gevierd wordt.
Waar en wanneer?
Van heldendaad tot schandvlek is te zien van 4 juni tot en met 30 oktober 2005 in het Nationaal Onderwijsmuseum, adres: Nieuwemarkt 1A te Rotterdam, tel. 010 – 40 45 425, openingstijden: dinsdag tot en met zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur, zondag van 13.00 tot 17.00 uur, maandag gesloten.
Lucia Hogervorst is historica en tevens samensteller van de tentoonstelling Van heldendaad tot schandvlek – het Nederlands koloniaal verleden in de geschiedenisboekjes. De tentoonstelling is gebaseerd op haar scriptie Van etnocentrisme naar cultuurrelativisme?.
De scriptie is via de website van het onderwijsmuseum in te zien en te downloaden (
www.onderwijsmuseum.nl → collectie → onderzoek → voorbeelden en downloads).
Literatuur
Kleine selectie uit de secundaire literatuur, gebruikt voor de scriptie:
J. van Goor, De Nederlandse koloniën – Geschiedenis van de Nederlandse expansie, 1600 – 1975, (Den Haag, SDU, 1993), James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw – Nederland in de jaren zestig, (Boom, Amsterdam, 1995), Cees van der Kooij, Verleden, heden, toekomst – Geschiedenis en maatschappelijke verhoudingen voor de basisschool, (Martinus Nijhoff, Leiden/Antwerpen, 1990), Maarten Kuitenbrouwer, De ontdekking van de derde wereld – Beeldvorming en beleid in Nederland, 1950 – 1990, (SDU, Den Haag, 1984), Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling, Nationale identiteit in Nederland – Internationalisering en nationale identiteit, (Sdu, Den Haag, 1999).