Geplaatst op
18 december 2005
door
Reinard Maarleveld
Content met competent? Deze vraag stelt Cees Bol in het november-nummer van KLEIO, het blad van de VGN, de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland. Bol gaat in op de wijze waarop leraren geschiedenis op de hogescholen worden opgeleid. Zijn antwoord is een volmondig NEE! Al bericht hij genuanceerd en welwillend over zijn bevindingen.
Het verhaal concentreert zich op de lerarenopleidingen in Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. Voor de niet-ingewijde: een leraar is iemand met een tweedegraadsbevoegdheid voor het vak. Deze bevoegdheid kun je op een hogeschool behalen. Vervolgens kunnen studenten doorstromen naar de universiteit, daar een titel behalen (bachelor of master) en eerstegraads worden. Dan ben je docent. Een tweedegrader geeft les in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Een eerstegrader mag ook lesgeven in de bovenbouw.
Het hedendaagse onderwijs aan de hogescholen is gericht op het verwerven van competenties. Cees Bol meent dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan kennisverwerving. De studenten weten te weinig van het vak geschiedenis. Slechts 30% van de tijd kan de student besteden aan vakinhoud en dan ook nog in combinatie met vakdidactiek!
Niet alleen Cees Bol is ontevreden over de inhoud van het programma. Het meest kritisch zijn de studenten zelf. Er wordt te weinig stof aangeboden. De competenties zijn te vaag geformuleerd. Er wordt teveel gepraat. Te weinig college.
Yvo Smit, docent geschiedenis aan de hogeschool Utrecht, reageert meteen op de kritiek van Bol. Hij meent dat er geen scheiding is tussen vakdidactiek en vakkennis. Mensen leren vooral door kennis actief over te dragen. Een hoorcollege is in zijn visie vooral leerzaam voor degene die het hoorcollege geeft. Voor de toehoorders kan het wel motiverend en inspirerend werken, maar als middel voor kennisoverdracht is een hoorcollege niet effectief.
Smit gelooft in samenwerkend leren. Zo gebruikt hij een werkvorm waarin drie studenten samenwerken. Een is verteller (vertelt de stof aan de andere twee), de tweede is vragensteller (stelt vragen aan de verteller) en de derde student is vraagbaak (beantwoordt de vragen). Van tevoren moeten de studenten wel de stof voorbereiden (bestuderen).
Wat moet ik hier als docent geschiedenis mee? Ik denk dat Smit gelijk heeft wanneer hij zegt dat degene die kennis overdraagt zelf het meeste leert. Zo bezien is vakdidactiek en vakkennis inderdaad niet te scheiden. Aan de andere kant lijkt mij de motiverende werking van een hoorcollege van groot belang. En zijn inspiratie en motivatie niet de bron van het leren?
Terugdenkend aan mijn studietijd moet ik vaststellen dat ik veel historische werkjes heb aangeschaft onmiddellijk na een college van een inspirerende docent. Offringa voor historiografie, Von der Dunk voor contemporaine geschiedenis en Bakhuizen voor oude geschiedenis. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik de gekochte werken soms ongelezen in de kast liet staan. Maar een boekenkast is geduldig.
Zo ben ik onlangs begonnen aan de The Civil War van Julius Caesar. Een Penguin-uitgave die ik in 1976 kocht na een eerstejaars college historiografie van Offringa. Zonder dat college had ik het boekje niet gekocht en was ik er nu niet aan begonnen.
Cees Bol wint op punten!