DE SOCIALE KWESTIE IN NEDERLAND (1870-1918).

Geplaatst op 1 februari 2011 door Folkert Anders
De sociale kwestie in Nederland (1870-1918).
Eind negentiende eeuw waren er enorme misstanden in Nederland.

Over arbeidsrelaties in de late negentiende eeuw. Over sociale ongelijkheid en mannen die hier iets aan wilden doen. Over Domela Nieuwenhuis en Troelstra. Over het kinderwetje van Van Houten en de Spoorwegstaking. Over nieuwe sociale wetgeving aan het begin van de twintigste eeuw.


In 1870 en de jaren erna waren er enorme misstanden in Nederland. Kelderwoningen en kinderarbeid waren hier voorbeelden van. Kinderen van zes jaar moesten vaak zeven dagen in de week twaalf uur werken. Als een kind ziek werd betekende dit een wisse dood. Ook was er in deze periode een enorme trek van het platteland naar de stad. Daar waar kinderen op het platteland goed werk hadden (de kippen eten geven bijvoorbeeld), daar hadden zij een slecht bestaan in de fabrieken van de stad.


Het Kinderwetje van Van Houten

In 1863 schreef J.J. Cremer (1827-1880) een realistisch verhaal over fabriekskinderen. Naar aanleiding hiervan stelde de overheid een onderzoek in. Het resultaat hiervan was dat de slechte werkomstandigheden van de kinderen werden erkend. In de Tweede Kamer maakte de liberaal Samuel van Houten (1837-1930) in 1874 een wetsvoorstel, dat de wereld inging als ‘het Kinderwetje van Van Houten’. Deze wet werd aangenomen en verbood kinderarbeid tot twaalf jaar. Dit was de eerste sociale wet die in Nederland werd aangenomen. Bij de elite van Nederland  begon het door te dringen dat er iets aan de hand was. Er moest iets gedaan worden aan sociale misstanden, maar ook weer niet al te veel. Velen moesten nog steeds zeven dagen in de week twaalf uur werken. Het kinderwetje was een vorm van geïsoleerde wetgeving; de naleving werd niet gecontroleerd.


Ferdinand Domela Nieuwenhuis

Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) werd bij het aanhalen van sociale kwesties zeer belangrijk in Nederland. De predikant uit een lutherse gemeente wist veel van de mensen die uitgebuit werden. Hij nam afscheid van de kerk om het lot van de arbeiders te verbeteren. Domela Nieuwenhuis werd de woordvoerder van deze groep mannen en vrouwen. Hij bemiddelde tussen de arbeiders en de burgers. Om zijn acties te ondersteunen hield hij toespraken en schreef hij over sociale kwesties in een eigen tijdschrift getiteld ‘Recht voor Allen’. Hierin sprak Domela Nieuwenhuis met en over de arbeiders.

Domela Nieuwenhuis gebruikte het voorbeeld van de vijf K’s. De eerste K stond voor Kapitalisme, de bron van alle kwaad. De tweede stond voor Krijgsmacht, ingezet om de opstanden van de arbeiders de kop in te drukken. De derde K stond voor Koning, die in het geheel niets deed. De vierde K stond voor Kerk, die tekort schoot in haar handelen. De laatste K stond voor Kroeg; de arbeiders dronken veel te veel. Het loon werd vaak uitbetaald in de kroeg (en soms was de fabrikant ook eigenaar van de kroeg). Socialisten waren overigens vaak geheelonthouder, zoals de latere minister-president voor de PvdA Willem Drees (1886-1988).


Willem III als gorilla

Domela Nieuwenhuis hamerde rond 1886 op deze vijf K’s. Echte problemen kreeg hij met de derde K: de Koning. Willem III bracht een bezoek aan Amsterdam en Domela Nieuwenhuis zette een spotprent van Willem III als gorilla in zijn blad. Hiervoor moest hij voor de rechter verschijnen en kreeg hij en jaar gevangenisstraf. Zo werd hij onbedoeld echter een martelaar voor de arbeiders. Domela Nieuwenhuis was een apostel geworden voor de arbeidende klasse. Nadat hij uit de gevangenis kwam werd hij in 1888 lid van de Tweede Kamer voor de Sociaal Democratische Bond. De eerste socialist in de geschiedenis van Nederland die dit had bereikt. Op de eerste dag in de kamer wilde niemand (op één na) hem begroeten; hij werd gemeden, geïsoleerd. In 1891 stapte hij uit de Tweede Kamer. Volgens eigen zeggen zou hij ‘via deze weg niets bereiken’. Hij werd anarchist en ging zich bezig houden met het organiseren van stakingen en het voeren van actie. Hij was een eenling. De SDAP deed in 1894 echter wel mee aan de verkiezingen, met meer succes. De grote verdienste van Domela Nieuwenhuis was dat hij de arbeiders een stem gaf. Dit lukt onder meer door zijn charisma en zijn achtergrond als predikant. Hij heeft de sociale kwestie heel nadrukkelijk op de kaart gezet.


De SDAP

De SDAP, onder leiding van Pieter Jelles Troelstra (1860-1930), vond meer gehoor in de Tweede Kamer. Troelstra (overigens geen vriend van Domela Nieuwenhuis) wist munt te slaan uit de acties van Domela Nieuwenhuis op straat. Troelstra wilde dat er meer sociale wetgeving zou komen; de overheid diende het volk te beschermen. Het volk moest beschermd worden tegen het kapitalisme met zijn uitwassen als onderdrukking, onvrijheid, drankgebruik, de zevendaagse werkweek en slecht onderwijs.


De Spoorwegstaking

In 1889 kwam er een arbeidswet. Dit was de eerste grote sociale wetgeving. De wet hield in dat vrouwen en kinderen maximaal elf uur per dag mochten werken. Ook werd het verboden op zondag te werken en kwam er een arbeidsinspectie. Twaalf jaar later, in 1901, kwam er een ‘Ongevallen en Ziektewet’. Deze wet had echter weinig effect. Domela Nieuwenhuis vond de wet maar weinig inhoud hebben en eiste meer. Niet lang hierna brak de eerste grote staking uit: de Spoorwegstaking. Dit was de eerste keer dat de arbeiders hun macht zagen. Het kostte de werkgevers erg veel geld en bij een tweede staking werd het leger op de stakers afgestuurd. Ontslag dreigde. De regering, onder leiding van de anti-revolutionair Abraham Kuyper, vreesde een omwenteling en maakte snel een wet die het ambtenaren verbood te staken. Tot 1979 bleef deze wet in stand. De regering trad hierin hard op. Tegelijkertijd besefte de regering dat je de onrust zo niet weg kon nemen en breidde de sociale wetgeving uit.


Een nieuwe arbeidswet

In 1911 kwam er een nieuwe arbeidswet. Voortaan mochten kinderen van twaalf jaar hooguit tien uur per dag werken. Ook mannen mochten hooguit tien uur per dag aan de slag en maximaal zes dagen in de week. De nieuwe ziektewet van 1913 ging verder dan de eerste ziektewetten, wat ook gold voor de ongevallenwet van 1913. Deze laatste wetten uit 1913 gingen overigens pas in in 1918, want: wie ging dat betalen? Moesten de arbeiders minder verdienen? Moest de overheid haar portemonnee trekken, of lagen de kosten bij de werkgevers te liggen? Uiteindelijk kwam er een compromis waarbij een ieder een deel betaalde.

Bericht geplaatst in: artikel