DE SCHOOLSTRIJD IN NEDERLAND.
Er zijn weinig onderwerpen die de Nederlandse binnenlandse politiek zo hebben verdeeld als de schoolstrijd. Het ging namelijk om de opvoeding van hun kinderen. De schoolstrijd droeg, samen met andere factoren, bij aan het ontstaan van een in Europa uniek verschijnsel: de verzuiling.
In 1813 was er een onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Beiden waren neutraal, dus er werden geen godsdienstlessen gegeven. In 1848 was dit anders. Er was neutraal, openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs waar de rooms-katholieke, de protestantse en de joodse religie in de lessen een rol speelde. In 1857 kwam er een wet op het onderwijs, waardoor het duurder werd om een kind op school te doen. Dit kwam voort uit afspraken omtrent zaken als het salaris van de docenten, de grootte van de klassen. Joodse scholen verdwenen, maar de protestanten en katholieken hechtten veel waarde aan hun bijzonder soort van onderwijs. De schoolstrijd die zou gaan uitbreken ging om de financiële gelijkstelling van onderwijs voor katholieken en protestanten met het openbaar onderwijs.
De Wet op het Onderwijs
In 1878 kwam er een nieuwe Wet op het Onderwijs. Het onderwijs werd opnieuw duurder, ook voor arme katholieken en protestanten. Het werd voor deze ‘kleine luiden’ nagenoeg onbetaalbaar hun kind naar de hun gewenste school te doen. Deze arme burgers tekenden protest aan, maar hadden geen stemrecht. Toch wilden zij gehoord worden.
Een manier om hun stem te laten horen was deze. Nederland bestond uit een districtenstelsel waar kandidaten konden worden aangewezen. Hier hadden de armen wel invloed op. Zij konden binnen een kiesvereniging een kandidaat aanwijzen en daarop stemmen. De kandidaat moest vervolgens tijdens echte verkiezingen worden gekozen door de elite van Nederland. Zo ontstonden er een liberale-, een conservatieve-, een rooms-katholieke- en een protestantse kiesvereniging. Dit alles was het begin van de politieke partijen in Nederland.
De kiesvereniging
Deze kandidaat moest dan de belangen inzake schoolkwesties voor hen behartigen. In 1878 kwam het zover dat alle protestantse kiesverenigingen met elkaar om de tafel gingen zitten en de eerste politieke partij oprichtten: de ARP. Dit was de eerste landelijke politieke organisatie onder leiding van Abraham Kuyper (1837-1920). De rooms-katholieken wilden hetzelfde voor elkaar krijgen. Zij kwamen samen onder aanvoering van de priester Herman Schaepman (1844-1903). Het programma voor de partij werd in 1896 geschreven; de echte partij werd pas in 1926 opgericht: de Rooms-Katholieke Staatspartij. In de Tweede Kamer hadden de protestanten en katholieken nu duidelijke doelen; de schoolstrijd. Er was echter nog een derde partij: de liberalen. Deze laatsten vormden in 1885 de Liberale Unie.
De Schoolstrijd en de Verzuiling
Naast de politieke kant had het ook zijn weerslag op de inrichting van de maatschappij. Zo werden er in het lager onderwijs, het middelbaar onderwijs en de universiteit stromingen gevormd. In 1885 werd de Vrije Universiteit opgericht (protestants) en werd door de katholieken de Katholieke Universiteit in Nijmegen opgericht. Ook verschenen er protestantse en katholieke kranten, respectievelijk: De Standaard en De Tijd. Dit alles leidde tot een verzuiling van Nederland.
Er ontstonden nu vier grote politieke partijen: de ARP (protestants), de RKSP (katholiek), de Liberale Unie en de SDAP (opgericht in 1894 door de socialisten). Vanaf deze tijd zou er in Nederland nooit meer één partij regeren. Altijd zouden er coalities moeten worden gevormd. De schoolstrijd had gezorgd voor een richtingenstrijd binnen de politiek en zou decennia lang vormend blijken voor de latere politiek in Nederland.