VOLKSVERMAAK IN ZWART NAZARETH
Paul Bassant promoveerde op een onderzoek naar de vrijetijdbesteding van Schiedamse arbeiders.
Het boek gaat over “het krachtenspel in de vrijetijdsbesteding van arbeiders in Schiedam” tussen 1850 en 1975. In dat krachtenspel onderscheidt Bassant drie actoren: de exploitanten (zij die het vermaak aanbieden), de autoriteiten en natuurlijk de arbeiders zelf. Daarnaast zoomt de auteur in op de verschillen tussen de arbeiders en de samenhang tussen de verschillende vormen van vermaak.
Bassant schreef een proefschrift en dat is in de kern een verslag van een onderzoek. Dus wie op zoek gaat naar mooie anekdotes of spannende verhalen moet een ander boek ter hand nemen. De betekenis van het boek is onder meer gelegen in het uitgebreide bronnen- en literatuuronderzoek. In dat opzicht heeft Bassant een standaardwerk geschreven dat voor menig onderzoeker na hem een referentiepunt zal zijn.
1850 - 1890
De auteur heeft gekozen voor vier onderzoeksperioden. In de eerste periode, tussen 1850 en 1890, zijn de arbeiders vooral aan het werk en is er nauwelijks tijd voor ontspanning en vermaak. Het blijft bij zwemmen in buitenwater, schaatsen, wandelen, naar de tapperij of het café en bezoek aan de kermis. Beschaafdere vormen van vermaak zoals toneel, muziek en lezen zijn nog weggelegd voor de hogere klassen. De autoriteiten houden de karige vrijetijdsbesteding van de arbeiders angstvallig in de gaten. Het gezag is gespitst op ordeverstoringen en is terughoudend in het faciliteren van volksvermaak.
Bassant hanteert het begrip ‘Eigensinn’, afkomstig van de Duitse historicus Lüdtke, waarmee bedoeld wordt dat een groep in de samenleving de beperkte ruimte gebruikt om, tegen de wil van andere actoren in, toch een eigen richting in te slaan. In het Schiedamse verhaal betekent dit dat de arbeiders met subtiele vormen van aanpassing en verzet vormen van vermaak gaan beoefenen die, bijvoorbeeld door de autoriteiten, negatief worden beoordeeld. Het Eigensinn-concept is een van de rode draden in het onderzoek.
1890 - 1920
In de tweede periode, tussen 1890 en 1920, is er meer ruimte voor vrijetijdsbesteding onder de arbeiders. Tegelijkertijd neemt het aanbod toe. Dat aanbod komt vooral uit de kringen van de middenklasse en de hogere burgerij en sluit aan de bij de tradities van de Maatschappij voor het Nut van het Algemeen (in de wandeling ‘ het Nut’ genoemd). Zo komt er een Volkshuis met een ontspanningszaal en een leeszaal. De arbeiders zitten door de bank genomen liever in de ontspanningszaal tot teleurstelling van de initiatiefnemers. Zij hebben nog het 18e-eeuwse beschavingsideaal voor ogen en willen de arbeiders ‘opheffen.’ Dit is een andere rode draad in het onderzoek. Het gezag, al dan niet in samenwerking met de hogere burgerij, is vooral bezig de arbeiders te beschaven en blijft alert op gevaarlijke ontwikkelingen. Bassant gebruikt de term niet maar in de jaren zeventig van de vorige eeuw werd dat wel ‘repressieve tolerantie’ genoemd: iets toestaan wat eigenlijk tegen je belang ingaat maar het daardoor wel onder controle houden.
In deze periode ontstaan de eerste arbeidersverenigingen. Bijvoorbeeld op het gebied van sport (SVV, opgericht in 1904), toneel, zang en muziek. Andere vormen van ontspanning in deze periode zijn lezingen, wandelingen in de parken (waarbij de autoriteiten weer de nadruk leggen op de zondagsrust, zedelijk gedrag en het op de paden blijven), muziek op straat en volksconcerten in de Plantage en de winkelbibliotheken (naast de leeszaal in het Volkshuis). Vanzelfsprekend zijn de arbeidersverenigingen verzuild: ze opereren op protestants-christelijke, katholieke of socialistische grondslag.
De kermis is in het krachtenveld tussen arbeiders, exploitanten en autoriteiten een interessant verschijnsel. Voor de arbeiders is het een gewilde bron van vermaak en ontspanning. De exploitanten komen natuurlijk graag naar Schiedam. Maar voor het stadsbestuur vormt de kermis een dilemma. Enerzijds wordt er goed verdiend aan belastingheffing, anderzijds dreigt wanorde door drankmisbruik en opstootjes. Daardoor wordt de kermis soms verboden en in andere perioden weer toegestaan.
1920 - 1950
In de derde periode, tussen 1920 en 1950, verschijnen nieuwe vormen van vermaak, zoals de bioscoop (al snel populair) en dansavonden. De bestaande vormen van ontspanning, zoals de bibliotheken (de verzuilde bibliotheken en de winkelbibliotheken) groeien eveneens. Ook muziek- en toneelverenigingen bloeien. Evenals het aanbod van cursussen en lezingen. In het algemeen zijn er steeds meer ontspanningsmogelijkheden voor arbeiders. Er is meer vrije tijd en meer geld.
Het gemeentebestuur wordt actiever maar blijft op zijn hoede. Arbeiders die ‘wild’ zwemmen worden beboet en wanneer de jeugd op straat voetbalt neemt de agent de bal in beslag. De zondagsrust blijft overeind. Exploitanten benutten de uitbreiding van hun mogelijkheden. De kermis keert terug en er komen dansverenigingen en -lokalen. Opvallend is de toenemende aantrekkingskracht van Rotterdam. Wanneer arbeiders in Schiedam de kans niet krijgen om zich te ontspannen wijken ze per tram uit naar Rotterdam. Arbeidersverenigingen, signaleert Bassant, zijn vaak kopieën van burgerlijke verenigingen, met dezelfde organisatorische structuren, normen en waarden (zoals verheffing en ontwikkeling).
1950 - 1975
In de vierde periode van 1950 tot 1975 is er sprake van grote veranderingen. Bassant constateert dat de behoefte aan vermaak onder arbeiders afneemt. Veel verenigingen krimpen of verdwijnen. De verklaring ziet hij in de toegenomen hang naar huiselijkheid onder de arbeiders. Waar in het verleden de leeszaal of de bioscoop warmte en ontspanning bood is nu de goed verwarmde huiskamer, uitgerust met radio en televisie, een goed alternatief. Merkwaardig genoeg wordt de kloof met de hogere en middenklassen weer groter: zij blijven wel uitgaan. De concerten en tentoonstellingen waar deze groepen verschijnen worden door arbeiders nauwelijks bezocht.
De autoriteiten worden actiever en scheppen met subsidies nieuwe mogelijkheden om de toegenomen hoeveelheid vrije tijd verantwoord in te vullen. Want de overheid blijft sturen. De Vakantieweken in de zomerperiode zijn daar een mooi voorbeeld van. Dat fenomeen past ook in een andere tendens: de jeugd gaat steeds meer een eigen plek innemen.
Conclusies
Tot welke conclusies komt Bassant in zijn boek? Een van de opvallende uitkomsten is dat de Schiedamse politie door de jaren heen vaak een realistischer inschatting maakt dan het gemeentebestuur, daar waar het gaat om het risico van ordeverstoringen door arbeiders. Dat wil zeggen dat de commissaris een voorkeur heeft voor tolerantie terwijl burgemeester en wethouders
vooral beren op de weg zien.
In de praktijk wordt er tussen arbeiders, autoriteiten en exploitanten van vermaak vooral gezocht naar compromissen. De arbeiders willen maximaal gebruik maken van de geboden ruimte, de overheid wil controle houden en het risico op onrust zo klein mogelijk houden en de exploitanten zoeken in dit spanningsveld naar wegen om geld te verdienen. Het afwisselend verbieden en toestaan van de kermis is daar een goed voorbeeld van. Opvallend is het onverkort handhaven van de zondagsrust. Hier gaven de autoriteiten geen duimbreed toe.
Bassant bespeurt weinig onderscheid tussen geschoolde en ongeschoolde arbeiders in de verschillende vormen van vermaak. Binnen de verzuilde arbeidersverenigingen komen beide geledingen voor. Opvallend is de marginale aandacht voor de vrijetijdsbesteding van arbeidersvrouwen vanuit de verenigingen zelf. De vrouwen conformeren zich vooral aan de rol die de mannen hen toebedelen. Datzelfde geldt, tot de jaren 1960 en 1970, ook voor de jeugd.
Misschien de belangrijkste conclusie is dat de vrijetijdsbesteding van Schiedamse arbeiders tussen 1850 en 1975 niet bestond uit permanent alcoholmisbruik in sombere drankspelonken. Dat is immers het clichébeeld van ontspanning in Zwart Nazareth. Het tegendeel blijkt waar. Alle actoren, de arbeiders voorop, zochten naar mogelijkheden om zinvol te ontspannen dus gericht op ontwikkeling en verheffing. De overheid probeerde daarbij richting te geven in conservatieve zin. De activiteiten van de arbeiders mochten geen bedreiging vormen voor de burgerlijke normen en waarden. De arbeiders hadden daar vrede mee en zochten de grenzen op wanneer dat nodig en mogelijk was.
Volksvermaak in Zwart Nazareth is een belangrijk boek. Niet alleen door de probleemstelling en de conclusies maar ook door het uitgebreide literatuur- en archiefonderzoek. Een klassieker in de literatuur over Schiedam.
Paul Bassant (1959) groeide op in een arbeidersgezin in Rotterdam. Na een studie wiskunde was hij werkzaam in het onderwijs, sinds 1984 bij de Hogeschool Rotterdam. In 1999 verhuisde hij naar Schiedam. Tussen 2004 en 2012 studeerde hij Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Tijdens zijn studie ontstond een bijzondere belangstelling voor het onderwerp vrijetijdsbesteding. Bassant startte zijn promotieonderzoek naar de vrijetijdsbesteding van Schiedamse arbeiders in 2014 en rondde dat in 2021 af. Bassant is al jaren actief als vrijwilliger. In Schiedam bij Wenneker Cinema, het Stedelijk Museum en als bestuurslid bij de Historische Vereniging.
Paul Bassant
Volksvermaak in Zwart Nazareth
Het krachtenspel in de vrijetijdsbesteding van arbeiders in Schiedam, 1850-1975
Uitgeverij Verloren, 2021
Paperback
416 pagina's
€39,00