AAN BOORD VAN EEN VOC SCHIP: VOEDSEL EN DRANK.

Geplaatst op 27 januari 2011 door Folkert Anders
Aan boord van een VOC schip: voedsel en drank.
Over eten en drinken aan boord bestaan veel slechte verhalen. Toch was alles goed overdacht.

Over rantsoenen aan boord van zeegaande schepen. Over dubbele porties en kannen bier. Over bedorven water en hoe dat weer drinkbaar werd gemaakt. Over het luxe eten van officieren en passagiers. Over hoe aan boord gegeten werd en wie waar verantwoordelijk voor was. Over koks en koksmaten. Over botteliers en de verse balie. Over inkoop en distributie. Over voldoende maar eenzijdig eten aan boord van VOC schepen.



Als een schip van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) een lange reis naar de Oost maakte werd veel voedsel en drank ingeslagen. Een schip dat vanuit Nederland uitvoer voor een reis naar bijvoorbeeld Indonesië had voor negen maanden voedsel bij zich. Dat was op zichzelf ruim voldoende. De eerste plaats waar voedsel en water konden worden ingeslagen was Kaap de Goede Hoop en dat lag op vier maanden varen van Holland.

Voor een bemanning van 350 opvarenden werd het volgende meegenomen op een lange reis: 55.000 pond brood, 22.000 pond vlees, 10.000 pond spek, 3700 pond boter en 700 kazen. De rantsoenen waren precies afgemeten en nauwkeurig was beschreven hoeveel een ieder kreeg. Dit was voor de gewone bemanningsleden per week: 330 gram vlees, 660 gram spek, 220 gram boter bij het brood, één mutsje azijn en één mutsje olijfolie. De onderofficieren hadden een ruimere portie: anderhalf maal het rantsoen van de gewone bemanningsleden. Overigens was dit weer minder dan de officieren die tweemaal zoveel kregen als de gewone matrozen.

Toch waren er problemen met het voedsel en de drank. Zo kon het voedsel alleen gedroogd of gezouten worden bewaard, maar soms bleek tijdens de reis een deel van het voedsel niet geschikt voor consumptie. De precieze oorzaak van het bederf was nooit te achterhalen. Soms werd er door leveranciers in Nederland oud en bedorven voedsel geleverd. Ook kon het voorkomen dat een volledig verse lading op zee door het vocht aan boord en de brandende zon op het schip bedierf.


Schapen, varkens en verse vis

Er waren niet veel mogelijkheden om vers voedsel, fruit en vlees mee te nemen aan boord van een schip. Hier waren wel oplossingen voor bedacht, zoals het meenemen van levende dieren, en dan met name schapen en varkens. Deze dieren werden in kooien aan boord gehouden en geslacht op het moment dat besloten was ze op te eten. Een andere mogelijkheid om verse producten te eten was natuurlijk het vangen van vis. Dit was voor vele bemanningsleden een aangenaam tijdverdrijf op de soms lange saaie dagen van de zeilreis. De gevangen vis was voor een ieder een welkome afwisseling op het verder eentonige menu.

Kaap de Goede Hoop was de haven waar op de reis naar de Oost nieuwe voorraaden werden ingeslagen. Zo werd hier de voorraad vlees en spek aangevuld en werd er nieuwe levende have ingeslagen. Bekend is dat op een reis in 1775 zelfs een levende koe aan boord van een VOC schip werd gebracht, die later met veel smaak zou zijn opgegeten. Na Kaap de Goede Hoop deed de eerstvolgende mogelijkheid om nieuw vers voedsel in te slaan zich pas voor als het schip de Straat Sunda binnenvoer en er schepen van inheemse bewoners langszij voeren om fruit, groente, kip, vis, schildpadden en geiten te verkopen. Het bevaren van De Straat Sunda was voor de bemanning dan ook een plaats waar zij naar uitkeken. Tegen de tijd dat Sunda namelijk was bereikt waren de voedselrantsoenen vaak geslonken.


Bier, water en een scheut limoensap

Het goedhouden van de meegebrachte drank was vaak nog moeilijker dan het conserveren van het ingeslagen voedsel. De eerste weken van de reis waren er wat betreft de drank nog niet erg veel problemen. In deze begintijd van de reis kon er nog voldoende bier worden gedronken. Voor elk bemanningslid was er twee liter per dag. Het scheepsbier had echter een probleem: het was beperkt houdbaar. Binnen drie maanden moest al het bier zijn opgedronken. Als het bier op was, had de scheepsbemanning maar één alternatief: water. Bij het aan boord brengen van het water werd rekening gehouden met 400 liter per persoon, inclusief het water wat nodig was voor het bereiden van de maaltijd. Het water bedierf echter vaak. Bedorven water verspreidde een enorme stank aan boord en er was weinig anders aan te doen dan het overboord te kieperen. Er werd echter wel wat op gevonden om het kostbare (bedorven) water weer drinkbaar te maken: in het water werd een roodgloeiende ijzerstaaf uitgedoofd en aan het water werd een scheut limoensap toegevoegd om het geheel weer drinkbaar te maken…


De watervoorraad was over het algemeen voldoende om Kaap de Goede Hoop te halen. Als het water niet bedierf was er genoeg voor elk bemanningslid om naast zijn eigen rantsoen van een kan per dag vrij te drinken uit een geopend watervat op het dek van het schip. Het water en ander voedsel werden bewaard in houten vaten. De opperkuiper en een aantal onderkuipers (allen waren vatenmakers) zorgden voor het onderhoud van de vaten. In de tropen kwam het nog wel eens voor dat de houten vaten begonnen te lekken of uit elkaar sprongen.


Gort, witte erwten en soep met schapevlees.

Ook kregen de bemanningsleden naast hun rantsoen van bier of water elke dag een kleine hoeveelheid wijn. Zo is bekend dat er tijdens een reis in 1776 Franse, Kaapse en Spaanse wijn aan boord was. Ook bij bijzondere gelegenheden kreeg de bemanning extra wijn en ook bij storm en harde regens werd er extra drank uitgedeeld, voornamelijk jenever en brandewijn. De kok en zijn helpers zorgden voor het klaarmaken van het eten. Veel creativiteit kwam hier echter niet bij kijken. Zo is er een menu uit een reis van 1774 bewaard gebleven, waaruit blijkt dat ’s ochtends uitsluitend gort werd geserveerd, ’s middags soep met schapevlees (op zondag en vrijdag), witte erwten (op zaterdag en maandag), witte bonen met spek (op dinsdag en donderdag) en op woensdag werd er evenals in de ochtend gort gegeten bij de lunch. ’s Avonds werd er het zelfde gegeten als in de middag, alleen werd de volgorde van dagen en menu’s verwisseld.


De bottelier, de ‘verse balie’ en de kombuis

De bottelier zorgde ervoor dat elke dag een afgemeten hoeveelheid levensmiddelen terecht kwam bij de kok en diens koksmaten. Hiernaast was er een ‘matroos, die ‘de verse balie’ werd genoemd. Deze man zette het gezouten vlees en spek 24 uur in de week om te ontzilten. ‘s Ochtends stonden de kok en zijn helpers op bij de eerste wacht en begonnen met de bereiding van het ontbijt. ’s Middags werd er om 12 uur gegeten en in de avond werd er gegeten na het gebed. Op het moment dat er kon worden gegeten werd de scheepsbel hard geluid.

De kombuis waar de kok werkte bevond zich op het tussendek in een kleine brandvrije ruimte. Hier werd het voedsel op vuur gekookt. Toch waren er ook dagen dat er geen warm eten werd uitgedeeld. Dit kwam voor op dagen dat de deinig zo hoog was, dat het niet mogelijk was de grote ketels op het vuur te houden.

Aan boord werd gegeten in groepen van zeven man. De bottelier deelde deze groepen in. Deze groep werd ook wel een bak genoemd. De leider van een bak ging met een schotel naar de kombuis waar de kok het voedsel opschepte. Iedere bak kreeg twee eenheden olijfolie en een pond boter voor vis. Eenmaal aan tafel gezeten werd het eten verdeeld in zeven porties. De kwartiermeester zorgde ervoor dat er rustig werd gegeten.


Het voedsel: voldoende, maar eentonig en zwaar

Over het algemeen werden de porties door de bemanningsleden wat omvang betrof wel gewaardeerd. Het probleem was meer dat het eentonig was en week na week, maand na maand steeds weer opnieuw hetzelfde voedsel moest worden gegeten. Een uitzondering hierop vormden de menu’s van officieren en passagiers. Deze laatste groepen kregen niet alleen dubbele porties maar aten ook gevarieerder. Het was gebruikelijk dat officieren voor de reis geld gaven om extra eten en drank voor zichzelf te laten inslaan. Ook hadden de passagiers en officieren aan de eettafel meer luxe: zo waren er tafelkleden, tafellakens, servetten, handdoeken en droogdoeken. De passagiers betaalden veel geld om mee te gaan met bijvoorbeeld een reis naar Kaap de Goede Hoop of naar De Oost. Deze bevoorrechte groep had weinig te klagen over het voedsel. Zo voeren de gezusters Swellengrebel in 1751 aan boord van het schip De Liefde van Kaap de Goede Hoop naar Nederland. Op het menu stond onder meer: soep van gekookte groene zalm, ham, kalkoenen, hoenderpastei, gekookte eenden, koteletten, gebraden speenvarken, gesmoorde schapenbout, snijbonen, kruisbessen, spinazie en gestoofde appelen. Een heel ander maal dan water en gort…

Dossier VOC

Bericht geplaatst in: artikel