HET KIELZOG VAN DE OORLOG
Geplaatst op
3 mei 2011
door
Lucia Hogervorst
Ellen La Motte ging in 1915 achter de linies als verpleegster aan het werk en versloeg het oorlogsleed genadeloos in Het kielzog van de oorlog, een herontdekt meesterwerk.
Soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog, bron: kirin.websitemaker.nl.
Tijdens de research voor zijn roman 'Godenslaap' uit 2008 stuitte de Vlaamse auteur Erwin Mortier op een nagenoeg vergeten werk over de Eerste Wereldoorlog. Net als de schrijvende hoofdpersoon van 'Godenslaap' kende de Amerikaanse verpleegster en schrijfster Ellen La Motte de gruwelen van het conflict uit eerste hand. Gestationeerd op een Frans veldhospitaal nabij Poperinge in West-Vlaanderen verzorgde ze militairen met de afzichtelijkste verwondingen, afstervende ledematen en uitpuilende ingewanden. Mortier vertaalde haar dagelijkse observaties van het menselijk wrakhout om zich heen tot 'Het kielzog van de oorlog', een indrukwekkend en oorspronkelijk boek.
Ellen N. La Motte (1873 – 1961) werd geboren in Louisville, Kentucky. Ze studeerde in 1902 af aan het befaamde instituut van het John Hopkins Hospital in Baltimore, en organiseerde in diezelfde stad de verpleegkundige staf van de publieke gezondheidsdienst en was er tot in 1913 adjunct van de tuberculosedienst van het plaatselijke departement Gezondheid, een belangwekkende carrière voor een vrouw in die tijd. Haar ervaring en haar intelligentie kwam ook goed van pas bij haar inzet aan het westelijk front van de Eerste Wereldoorlog, waar ze in 1915 als vrijwillig verpleegster aan de slag ging.
Daar, in het veldhospitaal nabij Roesbrugge, kon La Motte haar kennis en kunde als verpleegster niet echt kwijt, maar haar onafhankelijke geest en haar scherp observatievermogen des te meer. Ze zag soldaten uren-, dagen-, wekenlang lijden en creperen, geen heldhaftige soldaten, maar zwaar gewonde mannen en jongens, kinderen soms nog. Als verpleegster ervoer La Motte aan den lijve hoe het bedrijf werkt dat oorlog heet, de machinerie van dood en verderf, opportunisme, onverschilligheid en idiote ambities. Ze besloot erover te schrijven, en gaf uitdrukking aan haar impressies, gevoelens en gedachten. Haar roman in schetsen maakte korte metten met het toen gangbare idealisme over de oorlog. Haar boek is zo illusieloos, zo deprimerend, zo sarcastisch ook, dat de publicatie ervan nog tijdens de Eerste Wereldoorlog tot een verbod leidde, eerst in Engeland en Frankrijk, later ook in de Verenigde Staten. Dat verbod is begrijpelijk, want de publicatie in 1916 viel samen met een fase van de oorlog, waarin slechts verhalen van heldenmoed en kameraadschap tot de buitenwereld mochten doordringen. Geen jongen, geen man die na lezing van deze dissonant nog ‘vol goede moed’ naar het front zou gaan. Het boek doofde alle hoop en elke illusie.
‘Er bestaat volk genoeg dat je de nobele kanten beschrijft, de heroïsche kant, de geëxalteerde kant van de oorlog. Ik moet je schrijven wat ik gezien heb, de andere kant.’
‘Door uitnemende chirurgie, door uitnemende verpleging, zouden sommigen naar huis kunnen terugkeren, réformés, voor het leven verminkt, een last voor zichzelf en de maatschappij. Anderen zouden weer genezen, sterk genoeg om weer veertig kilogram aan marsuitrusting te torsen, en in de vuurlinie weer aan flarden te worden geschoten.’
La Motte beschrijft in haar eerste hoofdstuk de absurde geschiedenis van een soldaat die probeert zich van het leven te beroven, maar faalt. Hij wordt verpleegd tot hij weer gezond is, gezond genoeg om hem als deserteur tegen de muur te zetten en dood te schieten. La Motte zegt cynisch: ‘Ze verbonden elke dag zijn wonden. Meerdere meters gaas waren nodig, gaas voor zoveel franc per rol. Erg veel ether, erg veel jodium, erg veel windsel – een dure zaak, kortom. Al die verspilling voor een man wie de kogel wachtte zodra hij gezond genoeg was.’ ‘Veel beter alles te gebruiken voor de hopeloos verhakkelden, of voor hen die in de loopgraven de dood weer in de ogen zouden zien.' Dat laatste lijkt zinvoller omdat die soldaten nog een ideaal hebben om voor te vechten, maar al een paar regels verder ontkracht de nachtzuster dat idee. 'En ineens zag ze in dat die idealen van buitenaf werden opgedrongen - dat ze afgedwongen waren.'
Schrijnend is ook het verhaal over de tienjarige jongen die in het café van zijn ouders in Ieper geraakt is door een granaatscherf. ‘Want de Belgische burger, tien jaar oud, was in de buik getroffen door een Duitse granaat, of een scherf van een granaat, en er viel niets anders te doen dan proberen die te verwijderen. Een hopeloos geval was het toch. Zonder operatie zou het joch sterven, of tijdens de operatie zou hij sterven, of hij zou sterven na de operatie.’ De jongen roept om zijn moeder, die aanvankelijk weigert te komen, want, zo zegt ze, ze kan niet gemist worden in het café. Onder dwang komt ze dan tenslotte, maar voor de begrafenis wil ze geen tijd vrij maken.
Met haar bijtend sarcasme laat La Motte geen enkele ruimte voor een illusie, een groter overkoepelend verhaal dat zin aan de oorlog verleent. Het is haar stijl die dit boek tot een 'anti-propagandamiddel' maakt, nuchter en laconiek, maar tegelijk met een scherp oog voor onthutsende beelden en verhalen. Maar ook de vorm waarin ze haar verhalen giet, het schetsmatige, zonder enige ontwikkeling, ondersteunt de statische wanhoop. Smerigheid is daarin een grote constante, niet alleen letterlijk in de afschrikwekkende verwondingen van soldaten, maar ook in meer figuurlijke zin: de ongeïnteresseerde ziekenverzorgers,de ijdele chirurgen, alleen geïnteresseerd in persoonlijk gewin, en officieren die in de dorpen bij jonge meisjes hun pleziertje komen halen:
'Zo gaat dat. Er ligt smerig bezinksel op de bodem van de meeste zielen. Oorlog, hoe groots ook, is niet noodzakelijk een zuiveringsproces dat mannen en naties loutert.'
Bijna honderd jaar na dato is het werk van La Motte nog steeds een oorspronkelijke bijdrage aan de collectieve herinnering. Ze beschreef niet alleen wat ze waarnam in de Oorlog, maar tilde die waarnemingen ook naar een hoger plan met parabels over hoe de mens de mens een wolf is. Juist door de gehanteerde vorm- en stijlmiddelen komt het boek van La Motte nog altijd zeer indringend over. Terecht heeft Edwin Mortier haar Backwash of the war uit het Engels vertaald tot Het kielzog van de oorlog en ontrukte dit meesterwerk daarmee aan de vergetelheid. Zo kon hij een belangrijk mozaïekstukje toevoegen aan het beeld van een niet meer te vergeten oorlog.
Ellen N. La Motte (1873 – 1961), geboren in Louisville, Kentucky, was oorspronkelijk verpleegster en later journaliste en schrijfster. Ze werkte onder meer in China en Japan. In China schreef ze Peking Dust, een reeks schetsen die de uitwassen van de opiumhandel aan de kaak stelde en uitermate scherp de hypocrisie hekelde van de westerse koloniale mogendheden in het Verre Oosten.
Meer lezen? Meer artikelen zijn te vinden in het dossier Eerste Wereldoorlog.
Titel: Het kielzog van de oorlog
Auteur: Ellen N. La Motte
ISBN: 978-90-234-5564-6
Uitgeverij: De Bezige Bij
Aantal pagina’s: 160
Prijs: gebonden, € 17,90
Tijdens de research voor zijn roman 'Godenslaap' uit 2008 stuitte de Vlaamse auteur Erwin Mortier op een nagenoeg vergeten werk over de Eerste Wereldoorlog. Net als de schrijvende hoofdpersoon van 'Godenslaap' kende de Amerikaanse verpleegster en schrijfster Ellen La Motte de gruwelen van het conflict uit eerste hand. Gestationeerd op een Frans veldhospitaal nabij Poperinge in West-Vlaanderen verzorgde ze militairen met de afzichtelijkste verwondingen, afstervende ledematen en uitpuilende ingewanden. Mortier vertaalde haar dagelijkse observaties van het menselijk wrakhout om zich heen tot 'Het kielzog van de oorlog', een indrukwekkend en oorspronkelijk boek.
Ellen N. La Motte (1873 – 1961) werd geboren in Louisville, Kentucky. Ze studeerde in 1902 af aan het befaamde instituut van het John Hopkins Hospital in Baltimore, en organiseerde in diezelfde stad de verpleegkundige staf van de publieke gezondheidsdienst en was er tot in 1913 adjunct van de tuberculosedienst van het plaatselijke departement Gezondheid, een belangwekkende carrière voor een vrouw in die tijd. Haar ervaring en haar intelligentie kwam ook goed van pas bij haar inzet aan het westelijk front van de Eerste Wereldoorlog, waar ze in 1915 als vrijwillig verpleegster aan de slag ging.
Daar, in het veldhospitaal nabij Roesbrugge, kon La Motte haar kennis en kunde als verpleegster niet echt kwijt, maar haar onafhankelijke geest en haar scherp observatievermogen des te meer. Ze zag soldaten uren-, dagen-, wekenlang lijden en creperen, geen heldhaftige soldaten, maar zwaar gewonde mannen en jongens, kinderen soms nog. Als verpleegster ervoer La Motte aan den lijve hoe het bedrijf werkt dat oorlog heet, de machinerie van dood en verderf, opportunisme, onverschilligheid en idiote ambities. Ze besloot erover te schrijven, en gaf uitdrukking aan haar impressies, gevoelens en gedachten. Haar roman in schetsen maakte korte metten met het toen gangbare idealisme over de oorlog. Haar boek is zo illusieloos, zo deprimerend, zo sarcastisch ook, dat de publicatie ervan nog tijdens de Eerste Wereldoorlog tot een verbod leidde, eerst in Engeland en Frankrijk, later ook in de Verenigde Staten. Dat verbod is begrijpelijk, want de publicatie in 1916 viel samen met een fase van de oorlog, waarin slechts verhalen van heldenmoed en kameraadschap tot de buitenwereld mochten doordringen. Geen jongen, geen man die na lezing van deze dissonant nog ‘vol goede moed’ naar het front zou gaan. Het boek doofde alle hoop en elke illusie.
‘Er bestaat volk genoeg dat je de nobele kanten beschrijft, de heroïsche kant, de geëxalteerde kant van de oorlog. Ik moet je schrijven wat ik gezien heb, de andere kant.’
‘Door uitnemende chirurgie, door uitnemende verpleging, zouden sommigen naar huis kunnen terugkeren, réformés, voor het leven verminkt, een last voor zichzelf en de maatschappij. Anderen zouden weer genezen, sterk genoeg om weer veertig kilogram aan marsuitrusting te torsen, en in de vuurlinie weer aan flarden te worden geschoten.’
La Motte beschrijft in haar eerste hoofdstuk de absurde geschiedenis van een soldaat die probeert zich van het leven te beroven, maar faalt. Hij wordt verpleegd tot hij weer gezond is, gezond genoeg om hem als deserteur tegen de muur te zetten en dood te schieten. La Motte zegt cynisch: ‘Ze verbonden elke dag zijn wonden. Meerdere meters gaas waren nodig, gaas voor zoveel franc per rol. Erg veel ether, erg veel jodium, erg veel windsel – een dure zaak, kortom. Al die verspilling voor een man wie de kogel wachtte zodra hij gezond genoeg was.’ ‘Veel beter alles te gebruiken voor de hopeloos verhakkelden, of voor hen die in de loopgraven de dood weer in de ogen zouden zien.' Dat laatste lijkt zinvoller omdat die soldaten nog een ideaal hebben om voor te vechten, maar al een paar regels verder ontkracht de nachtzuster dat idee. 'En ineens zag ze in dat die idealen van buitenaf werden opgedrongen - dat ze afgedwongen waren.'
Schrijnend is ook het verhaal over de tienjarige jongen die in het café van zijn ouders in Ieper geraakt is door een granaatscherf. ‘Want de Belgische burger, tien jaar oud, was in de buik getroffen door een Duitse granaat, of een scherf van een granaat, en er viel niets anders te doen dan proberen die te verwijderen. Een hopeloos geval was het toch. Zonder operatie zou het joch sterven, of tijdens de operatie zou hij sterven, of hij zou sterven na de operatie.’ De jongen roept om zijn moeder, die aanvankelijk weigert te komen, want, zo zegt ze, ze kan niet gemist worden in het café. Onder dwang komt ze dan tenslotte, maar voor de begrafenis wil ze geen tijd vrij maken.
Met haar bijtend sarcasme laat La Motte geen enkele ruimte voor een illusie, een groter overkoepelend verhaal dat zin aan de oorlog verleent. Het is haar stijl die dit boek tot een 'anti-propagandamiddel' maakt, nuchter en laconiek, maar tegelijk met een scherp oog voor onthutsende beelden en verhalen. Maar ook de vorm waarin ze haar verhalen giet, het schetsmatige, zonder enige ontwikkeling, ondersteunt de statische wanhoop. Smerigheid is daarin een grote constante, niet alleen letterlijk in de afschrikwekkende verwondingen van soldaten, maar ook in meer figuurlijke zin: de ongeïnteresseerde ziekenverzorgers,de ijdele chirurgen, alleen geïnteresseerd in persoonlijk gewin, en officieren die in de dorpen bij jonge meisjes hun pleziertje komen halen:
'Zo gaat dat. Er ligt smerig bezinksel op de bodem van de meeste zielen. Oorlog, hoe groots ook, is niet noodzakelijk een zuiveringsproces dat mannen en naties loutert.'
Bijna honderd jaar na dato is het werk van La Motte nog steeds een oorspronkelijke bijdrage aan de collectieve herinnering. Ze beschreef niet alleen wat ze waarnam in de Oorlog, maar tilde die waarnemingen ook naar een hoger plan met parabels over hoe de mens de mens een wolf is. Juist door de gehanteerde vorm- en stijlmiddelen komt het boek van La Motte nog altijd zeer indringend over. Terecht heeft Edwin Mortier haar Backwash of the war uit het Engels vertaald tot Het kielzog van de oorlog en ontrukte dit meesterwerk daarmee aan de vergetelheid. Zo kon hij een belangrijk mozaïekstukje toevoegen aan het beeld van een niet meer te vergeten oorlog.
Ellen N. La Motte (1873 – 1961), geboren in Louisville, Kentucky, was oorspronkelijk verpleegster en later journaliste en schrijfster. Ze werkte onder meer in China en Japan. In China schreef ze Peking Dust, een reeks schetsen die de uitwassen van de opiumhandel aan de kaak stelde en uitermate scherp de hypocrisie hekelde van de westerse koloniale mogendheden in het Verre Oosten.
Meer lezen? Meer artikelen zijn te vinden in het dossier Eerste Wereldoorlog.
Titel: Het kielzog van de oorlog
Auteur: Ellen N. La Motte
ISBN: 978-90-234-5564-6
Uitgeverij: De Bezige Bij
Aantal pagina’s: 160
Prijs: gebonden, € 17,90