DE VOORZIENIGHEID EN DE GESCHIEDENIS
Hoe historici met de geschiedenis omgaan verschilt van tijd tot tijd. ‘Wij kijken terug naar een wereld die ons vreemd is geworden, zij kijken vooruit naar een wereld die beter zou zijn.’ ‘Wij’ zijn de eenentwintigste en ‘zij’ de negentiende-eeuwse geschiedkundigen. Over die laatsten schreef F.L. van Holthoon De voorzienigheid en de geschiedenis.
De negentiende-eeuwers hebben de naam dat zij van de belangstelling voor het verleden een ware wetenschap hebben gemaakt. Je zou je direct bij dit oordeel neerleggen onder de indringende blik van Theodor Mommsen die vanaf de omslag van De voorzienigheid en de geschiedenis de lezer aankijkt. Omringd door lijvige boeken schrijft dit Duitse boegbeeld van de geschiedschrijving met zijn ganzenveer vellen vol en daarbij heeft hij ook nog de tijd om te poseren voor de schilder. Daar past ontzag. Desondanks nuanceert Van Holthoon de uitzonderlijke positie van zijn illustere voorgangers, al was het maar omdat ook de achttiende eeuw geschiedschrijvende grootheden kende. Belangrijker dan de mate van wetenschappelijkheid vindt hij het perspectief van waaruit de negentiende-eeuwse historici schreven. Hun zienswijze was ‘dat ondanks alles het met de mensheid wel goed komt’. Dat geloof is de ‘voorzienigheid’ uit de titel van het boek.
Natievorming in de negentiende eeuw
Na een verantwoording van de inhoud volgen in De voorzienigheid en de geschiedenis zo’n dertig biografische teksten over Engelse, Franse en Duitse historici en enkele verbindende teksten over historiografische onderwerpen zoals over ‘The Whig interpretation of history’ en 'De School van de Annales’. Uit de portretten valt op te maken dat de zoektocht naar een nationale identiteit – niet vreemd in een tijd van natievorming – de historici bovenmatig bezighield.
Rechts: Theodor Mommsen. Bron: Wikimedia Commons
Toch schreven zij in hun rol als geschiedkundige niet over de eigen tijd maar juist over het verre, afgesloten verleden waar zij de wortels van de natie zochten. Het verleden was iets vertrouwds. Zoals de auteur concludeert: ‘Als men de negentiende-eeuwse geschiedschrijving bekijkt aan de hand van Macauley, Ranke en Guizot dan valt op dat zij het verleden bestuderen om te weten waar zij zelf staan. Aan voorspellen doen zij niet, hun studie moet hun het gevoel geven dat zij op de juiste weg zijn.’
Persoonlijke geschiedenis
Op enkele plaatsen geeft de auteur aan dat hij dit boek beschouwt als het werk waarmee hij zijn carrière voltooit. Dat geeft het een persoonlijke toon. Ook de portretten van de historici bij iedere biografie en de verklaring van de auteur dat hij ‘steeds de behoefte heeft gehad mij te verplaatsen in het creatieve proces dat iedere historicus doormaakt als hij zijn verhaal schrijft’ tonen dat er in het boek ruim baan is voor de menselijke kant van geschiedschrijven.
Rechts: Thomas Babington Macauley. Bron: National Portrait Gallery
Structuurprobleem
Bij voorbaat verheugde ik me erop om door de biografieën de negentiende-eeuwse geschiedvorsers beter te leren kennen. Ondanks de aantrekkelijke toon en het boeiende thema heb ik moeite gehad om het boek te doorgronden. Waar dat aan ligt?
Ten eerste kostte het enige moeite om na te gaan wat precies het doel is van het boek. Daarbij hielp de keuze voor ‘voorzienigheid’ niet. Een aantal keer noemt Van Holthoon dat voorzienigheid een vaag begrip is. Dat is weliswaar eerlijk, maar leidt tot twijfel. Als voorzienig heid inderdaad een vaag begrip is, dan is het zaak om uit te leggen waarom dit zo is en evenzeer om die vaagheid niet al te zeer te beklemtonen.
Ten tweede is de structuur niet zo eenduidig als deze op het eerste gezicht lijkt. Er zijn delen per land, maar waar het deel van Engelse historici eindigt met een slotsom, doen de delen over Franse en Duitse historici dat niet. De levensbeschrijvingen zijn ook niet in een mal gegoten. Dat is al af te zien aan de pagina-aantallen. Het deel over de Engelse historici telt zo’n zestig pagina’s, dat van de Duitse 125 en dat van de Franse 165 pagina’s. Het gaat in dat deel – waarvoor de auteur bijdragen aan zijn eerdere boek French historians heeft herschreven – stuk voor stuk om volwaardige teksten terwijl sommige Engelse schrijvers in één of enkele pagina’s worden behandeld. Dat voelt onevenwichtig.
Tot slot, het meest belemmerende om het werk te doorgronden vond ik de overvloed aan informatie. De citatenreeks aan het einde van het boek en de appendix over de twintigste-eeuwse Annales kun je nog wijden aan het enthousiasme van de schrijver over historiografie, maar de namesdropping van vroege en moderne historici in de teksten en de zijpaden die de auteur regelmatig inslaat, zorgden dat het zicht op de kern van zijn verhaal vertroebelt. Om een voorbeeld te geven: ‘Sainte-Beuve stelde dat Guizot de vader van de Franse geschiedschrijving was en ook in onze tijd is hij zeker niet vergeten. Pierre Rosanvallon schreef een prachtig boek over hem, Le Moment Guizot […].’ Een eerste gedachte is dat ik de barbaar ben die nog nooit van Saint-Beuve en Rosanvollan heeft gehoord en dat ik blijkbaar niet tot de doelgroep van dit boek behoor. Aan de andere kant is het aan de schrijver om zijn verhaal helder te houden en gegevens te doseren om de lezer te helpen om de inhoud te begrijpen.
‘Is het niet de kunst van de historicus om orde in chaos te scheppen?’, stelt Van Holthoon als retorische vraag. Dat orde scheppen is in De voorzienigheid en de geschiedenis niet op alle punten geslaagd.
F.L. van Holthoon
De voorzienigheid en de geschiedenis, Een geschiedenis over negentiende-eeuwse geschiedschrijvers
Hilversum 2022
Uitgeverij Verloren
ISBN 978 94 6455 005 4
400 pag.
€ 35,-